woensdag 4 juli 2007

Progressieve belastingpolitiek

Binnen de PvdA gaan geluiden op voor een progressievere belastingpolitiek, geïnspireerd door het boek ‘Wie betaalt de staat? Pleidooi voor een progressieve belastingpolitiek’ van de Groningse hoogleraar overheidsfinanciën Flip de Kam. Daarmee zijn de ‘goede’ bedoelingen weer terug in een economisch beleid dat vooral stoelt op, noodzakelijkerwijs subjectieve, rechtvaardigheidsoverwegingen en wordt voorbijgegaan aan de vraag of een dergelijk beleid ook ‘werkt’. Deels vinden we deze opvattingen ook al terug in het regeerakkoord van het huidige kabinet. De tot nu toe inkomensonafhankelijke arbeidskorting en combinatiekorting worden inkomensafhankelijk gemaakt. Het betreft hier belastingvoordelen die ten gunste komen van werkenden om participatie te stimuleren. De redenering die hierbij wordt gehanteerd is dat ‘hogere inkomens’ deze faciliteiten niet nodig hebben om aan de slag te gaan. Afgezien van het feit dat in dit soort redeneringen hogere inkomens vaak verward worden met middeninkomens, ligt aan deze redenering een denkfout ten grondslag.

Belastingfaciliteiten speciaal voor werkenden komen in veel landen voor. Daarbij geldt vaak één van twee mogelijke motieven (je kunt namelijk niet met hetzelfde instrument allebei realiseren). Er is of sprake van armoedebestrijding of van participatiebevordering. Het laatste kan de gedaante aannemen van werkaanvaarding, maar ook van meer uren gaan werken of alles doen om promotie te maken door b.v. toch maar die meerjarige avondcursus te volgen. Waar dergelijke ‘in work benefits’ vooral zijn ingegeven door inkomenswaarborgmotieven wordt vaak voor een inkomensafhankelijke vormgeving gekozen. Immers, op die manier komt het belastingvoordeel terecht bij de groep die dit het meest nodig heeft. Een bekend voorbeeld is de Amerikaanse ‘earned income tax credit’ (EITC). Door het veelal ontbreken van een uitkeringsvangnet in de VS wordt beoogd werkenden met een laagbetaalde baan boven de armoedegrens te tillen. Hiermee zijn grote bedragen gemoeid, ook op individueel niveau. De inkomensafhankelijke vormgeving blijkt ertoe te leiden dat voor de werkenden als geheel de participatie niet of nauwelijks toeneemt. Werkenden blijken namelijk het aantal uren dat ze werken zodanig aan te passen dat ze in aanmerking komen voor het maximum van de EITC. Soortgelijke effecten op de arbeidsparticipatie worden gevonden in het VK. Dit soort effecten wordt daar voor lief genomen, omdat bevordering van de arbeidsparticipatie niet het primaire doel is van dit beleid. Dat ligt anders in Nederland. Ons uitgebreide sociaal vangnet met niet alleen in internationaal perspectief vrij riante uitkeringen kent ook nog eens een behoorlijke kop via allerlei inkomensafhankelijke regelingen, waarvan de huursubsidie de belangrijkste is.

Bij de Belastingherziening 2001 is de arbeidskorting geïntroduceerd om het optreden van de armoedeval te verzachten. Wat was n.l. de praktijk en is dat nog steeds? Door het verlies van de uitkering en allerlei inkomensafhankelijke voordeeltjes was de overgang van uitkering naar werk of van werk naar beter betaald werk nauwelijks financieel aantrekkelijk. In sommige gevallen was (en is nog steeds) zelfs sprake van een inkomensachteruitgang. Deze armoedeval maakt laagbetaald werk niet aantrekkelijk, hoezeer progressieve politici ons ook willen laten geloven dat mensen niet (alleen) op financiële prikkels reageren. Dat doen ze namelijk wel, zoals ook nog maar eens is gedocumenteerd door de Raad van Economisch Adviseurs (een club van vooraanstaande economen die de Tweede Kamer adviseert) in het advies Miljoenennota 2006. De (marginale) belastingtarieven zijn in Nederland heel hoog. Dit leidt ertoe dat goederen en diensten in Nederland relatief weinig via de markt lopen. Daardoor worden niet alleen veel bestaande activiteiten binnen het huishouden gedaan en veel werkgelegenheid misgelopen, maar droogt ook een bron van nieuwe diensten, goederen en markten op. Treffend illustreert de REA dit aan de hand van de grote aantallen doe-het-zelfzaken en –televisieprogramma’s. Economische studies laten volgens de REA het volgende zien:
· Hoge belastingen en regulering verklaren het verschil in arbeidsaanbod tussen EU en VS.
· Het verlagen van verstorende belastingen met een omvang van één procent BBP leidt tot een permanente groeitoename van tussen de 0,1 en 0,2 procentpunt per jaar. Dit lijkt weinig, maar verklaart wel het verschil in groei met de VS.
· Een progressief belastingstelsel ontmoedigt ondernemersactiviteiten.

Minister van Financiën en PvdA-partijleider Bos noemde bij het in ontvangst nemen van het boek van De Kam de grote verschillen in relatieve belastingdruk de grootste onrechtvaardigheid in ons inkomenspolitieke systeem. Een ‘veelverdiener’ houdt volgens hem van elke euro salarisverhoging 48 cent over, terwijl een alleenstaande ouder die vanuit de bijstand gaat werken slechts 10 cent overhoudt van een extra euro. Deze uitspraak klopt als je de bijstand, huursubsidie en gemeentelijke extraatjes voor mensen met een uitkering als salaris ziet. Je mag toch hopen dat de minister van Financiën verschil maakt tussen minder van de staat krijgen en meer loon verdienen en daarover belasting betalen. In het eerste geval komt het inkomen van de overheid, in het tweede is het zelf verdiend. Als we daar geen onderscheid meer tussen maken, dan staat de poort wagenwijd open naar het verder collectiviseren van onze economie door de greep van de staat op inkomen en vermogen steeds verder te verhogen. Wellicht dat dit een aantrekkelijk toekomstbeeld is voor nostalgisch links met goede herinneringen aan Marx en Lenin, voor een goed draaiende economie die voldoende welvaart produceert is dit een niet begaanbare weg.