vrijdag 5 juni 2015

Voedselideologie

Mogen ideeën over voedsel iets kosten? Moet dierenliefde zover gaan dat iedere Nederlander wordt gedwongen de portemonnee te trekken? Het lijken me reële vragen nu steeds meer wetgeving gericht op het verbeteren van het welzijn van dieren de prijzen van voedsel opdrijft. Het dier dichtbij roept kennelijk meer medelijden op dan de naaste veraf nu steeds meer mensen (overigens vaak terecht) vraagtekens zetten bij het niveau van de ontwikkelingshulp; een ander grotendeels op basis van emoties vastgesteld budget.

Recent werden we verblijd met het volgende initiatief, waaruit blijkt dat er kennelijk ook overtreffende trappen in opkomen voor dierenwelzijn zijn en dat dit wordt gebruikt om bij de consument te kunnen scoren. De supermarkten hebben aangekondigd in 2020 met een trager groeiend kippenras (de Kip van Morgen) te komen. Dit onder druk van organisaties als Wakker Dier dat een blijkbaar succesvolle campagne voerde tegen de plofkip. Albert Heijn dacht iedereen te slim af te zijn en kwam met een eigen variant onder de naam Hollandse Kip, maar een succesvolle klacht bij de Reclame Code Commissie voorkwam dat AH er het predicaat 100 procent verantwoord op mocht plakken.

Dit is een vreemde gang van zaken. Laten we ons beperken tot de kippenbranche. Eerder wisten organisaties die zich zeggen in te zetten voor dierenwelzijn een eind te maken aan het afbranden van snavels, met als gevolg dat tegenwoordig 10 procent van de pluimveepopulatie door soortgenoten wordt gedood. Ook kwamen er afspraken rond scharreleieren, met als gevolg dat de prijs van eieren fors steeg. In 2012 kostten 100 eieren ineens bijna 14 euro, terwijl dat begin dat jaar 8 euro was en een jaar eerder nog geen 4 euro. In de Europese Unie zijn legbatterijen sinds 2012 verboden, al houdt ondermeer Griekenland zich daar niet aan. Vooral door de hoge voerprijzen en concurrentie van legbatterij-eieren van buiten de EU kost de productie in Nederland vaak meer dan wat een ei opbrengt, want de concurrentie van legbatterijen buiten de EU is stevig. Hiermee hebben we het slechtste bereikt van twee werelden: het beoogde doel van verbetering van dierenwelzijn is niet bereikt, terwijl de productie naar buiten de EU is verplaatst met als gevolg verlies van werkgelegenheid en inkomen.

Er zijn de afgelopen jaren in hoog tempo ge- en verboden ingevoerd met als achtergrond het bevorderen van ‘dierenwelzijn’ op een manier zoals dit een relatief beperkte groep actievoerders voor ogen staat. Actievoerders die geweld bij het opleggen van hun opvattingen niet altijd schuwen.

Al deze ge- en verboden hebben echter ook een economische keerzijde. Niet alleen moeten nertsenfokkers en kokkelvissers een andere broodwinning zoeken, hoewel sommigen op hun lauweren kunnen rusten omdat ze zich tegen vorstelijke bedragen hebben laten uitkopen door de overheid. De prijs van eieren reageerde op nieuwe wetgeving en ook de Kip van Morgen zal onherroepelijk duurder zijn dan de kip van vandaag. Wat we aan het doen zijn is dus geld van consumenten overhevelen naar kippen, zodat deze een beter leven zouden krijgen. Een absurde gedachtegang zou men vrijwel unaniem vinden in menig ontwikkelingsland.

Ik zet grote vraagtekens bij het opjagen van voedselprijzen ten bate van het bevorderen van dierenwelzijn. Persoonlijk heb ik er het geld niet voor over als het de kwaliteit niet verbetert. Dat maakt mij geen voorstander van het onnodig kwellen van dieren, maar iemand die de lat een stukje lager legt. Zolang groter dierenwelzijn niet gepaard gaat met smaakvoller voedsel ben ik niet bereid daar extra voor te betalen. Dat is vloeken in de kerk voor dierenactivisten, maar in mijn ogen een respectabel standpunt. Toch krijg ik hun mening door de strot geduwd doordat élke winkelier en producent gedwongen wordt zijn medewerking te verlenen. Is het niet goedschiks via een convenant gesloten met dierenrechtenorganisaties dan is het wel kwaadschiks via (gewelddadige) actie. Ik denk echter dat het draagvlak voor deze afspraken wankel is. Gesteld voor de rechtstreekse keuze tussen lagere voedselprijzen of meer betalen voor meer dierenwelzijn ben ik ervan overtuigd dat een groot deel van de Nederlandse bevolking zal kiezen voor het eerste.

Ja maar, zult u betogen, we hebben toch zelfs een Partij voor de Dieren in ons land dus dierenwelzijn leeft zo sterk dat er zelfs mensen zijn die er hun politieke keuze door laten bepalen. Toch scoort die partij nooit meer dan een paar zetels, wat overeenkomt met een paar procent van de bevolking. Het fundamentele verschil van mening dat hier naar boven komt is tussen mensen die mensen zien als een diersoort die niet verheven is boven andere diersoorten en mensen die mensen zien als wellicht niet zo zeer genetisch maar in elk ander opzicht nogal anders dan ‘andere’ diersoorten. Peter Singer is de beroepsethicus die vooral bekend is geworden als bestrijder van het ‘speciesisme’, de opvatting dat het dier inferieur is aan de mens. Hij huldigt het principe, dat teruggaat op Darwin (of in ieder geval het darwinisme), dat er geen doorslaggevend verschil is tussen mens en dier.

Maar welk (ander) dier heeft een samenleving opgebouwd als de mens? Wat een mens onderscheidt van een dier is dat mensen zelfbewustzijn hebben, het vermogen hebben om na te denken over hun eigen denkproces. Ook hebben mensen voorstellingsvermogen, waarmee we in onze geest een wereld scheppen los van onze huidige situatie. Verder hebben we een geweten, een diepgeworteld besef van goed en kwaad. Tenslotte hebben we een onafhankelijke wil. We kunnen handelen op basis van ons zelfbewustzijn, onafhankelijk van allerlei invloeden van buitenaf. Zelfs de intelligentste dieren bezitten deze kwaliteiten niet. Ze worden geleid door instinct en/of training. Daarom hoeven we dieren wat mij betreft niet als onze gelijken te behandelen.

Daarmee zijn we terug op het ideologische verschil van mening waar ik het eerder over had. In onze samenleving is er op tal van terreinen ruimte voor andere opvattingen. Het wordt tijd dat dit ook weer geldt als het gaat om dierenwelzijn.