zondag 9 november 2008

Financiële crisis (2)

Volgens minister Bos betekent de huidige financiële crisis het einde van het neoliberale ordeningssysteem. Tegelijkertijd hebben meer dan 100 economen in een open brief aan het Amerikaanse Congres gewezen op de rol van private kapitaalmarkten, die met hun dynamiek en innovaties bijgedragen hebben aan een enorme welvaartsgroei die zijn weerga niet kent in de geschiedenis. Onder economen is er vrijwel consensus dat het (door Bos met neoliberaal aangeduide) marktmechanisme als economisch coördinatiemechanisme de voorkeur geniet. De destabiliserende invloed van banken op de conjunctuur werd jaren geleden al onderkend door Friedrich Hayek, een marktdenker bij uitstek, die daarvoor de Nobelprijs economie ontving. Wat is er aan de hand en hoe moet het verder?

Als het om geld gaat speelt vertrouwen een grote rol. Hechte onderlinge relaties kunnen bij het omvallen van één partij een kettingreactie in gang zetten. Reden waarom de overheid sterk regulerend optreedt. Van volledig vrije marktwerking is daarom op financiële markten geen sprake. In het spanningsveld tussen regulator en gereguleerde zoekt de laatste voortdurend de grenzen op van regelgeving en tracht de daarin gevonden gaten te benutten. Niet reguleren van financiële markten is te risicovol, maar ook overheidsingrijpen is vol met risico. Het is dus zaak de marktwerking te omringen met zorgvuldig vormgegeven instituties. Volgens een andere Nobelprijswinnaar, Douglas North zijn instituties: “formele regels, de handhaving daarvan en informele normen, die herhaald menselijk handelen structureren”.

De gebrekkige regels, de inadequate handhaving ervan en het gedrag van financiële marktpartijen hebben de financiële crisis veroorzaakt, maar bieden tevens de aanknopingspunten voor een uitweg:
1. De hypotheekcrisis in de VS vindt deels zijn oorsprong in de vergaande bemoeienis van de overheid met de kredietverstrekking (via b.v. Fannie Mae en Freddie Mac). Het ruime monetaire beleid faciliteerde het proces. De te lage rente en de ruime voorradigheid van geld dat een bestemming zocht, maakte een uitbundige kredietverstrekking mogelijk. Economen behoren te weten dat je met beleid de conjunctuur niet kunt sturen. Het monetaire beleid moet dan ook uitsluitend gericht zijn op prijsstabiliteit, met een geldgroei die maakt dat kredietverlening in de pas loopt met onderliggende reële ontwikkelingen. Regulators moeten erkennen dat hun toezicht niet perfect is en dat hun optreden nieuwe distorties uitlokt. Eenvoudiger regels zijn wenselijk, die een lange termijn perspectief hanteren. Ze mogen geen partijen uitzonderen, zoals in Amerika de genoemde hypotheekbanken en ook de zakenbanken, waardoor deze te grote risico’s hebben genomen. Nieuwe regels kunnen echter leiden tot nieuwe onevenwichtigheden, zoals de na de schandalen begin deze eeuw met Enron geïntroduceerde Sarbanes-Oxleywet illustreert. Deze dwingt financiële instellingen hun bezittingen zoveel mogelijk tegen de huidige marktwaarde op te nemen, wat tot het afboeken van schulden leidt terwijl er tijdelijk geen redelijke prijsvorming is.
2. Al in een eerder stadium stonden vele signalen op rood. Resoluut optreden van toezichthouders had een einde aan de scheefgroei kunnen maken. Waar het op aan komt voor elke toezichthouder is durven optreden. Dit betekent dat de verwachtingen bij marktpartijen goed gemanaged moeten worden: faillissement bij omvallen, ontslag bij falen, gevangenisstraf bij fraude of voorkennis en extra beloning alleen bij uitzonderlijke prestaties in lange termijn perspectief. Minder in plaats van meer overheidsgaranties.
3. Zolang meedoen aan de onhoudbare ‘bubble’ op de Amerikaanse huizenmarkt superieure rendementen opleverde en dat tegelijkertijd de maatstaf vormde voor het beoordelen van behaalde prestaties en zolang de zeepbel niet barstte, ging iedereen ermee door. Velen schreven positieve resultaten toe aan briljant eigen inzicht. Nu het slecht gaat is het systeem in gevaar en klapt de ‘gouden parachute’ open. De financiële sector moet daarom afscheid nemen van het financiële trapezewerk en de zelfverrijking met exorbitante bonussen. Aandeelhouders en bestuurders zijn de partijen die over de hele cyclus het ondernemingsrisico moeten dragen en niet de laagconjunctuur moeten afwentelen op de belastingbetaler.

Het huidige toezichtkader en de reacties van autoriteiten op de zich verspreidende financiële crisis hebben een verwachtingspatroon gecreëerd dat massief overheidsingrijpen nu onontkoombaar maakt. De kunst voor overheid en toezichthouders is om te ontkomen aan het steeds verder escaleren van interventies. De overheid heeft niet de capaciteiten om banken te managen en moet daar zo spoedig mogelijk vanaf. De in paniek uitonderhandelde prijs van €16,8 miljard euro voor Fortis Nederland zou wel eens ver verwijderd kunnen zijn van de werkelijke (nu niet vast te stellen) waarde. Een saneringsproces via een periode van laagconjunctuur is noodzakelijk en hoe eerder dat is voltooid hoe sneller de groei weer zal aantrekken. Verlagen van de rente of opvoeren van de overheidsuitgaven in een poging dit te voorkomen is geen oplossing. Dit leidt slechts tot nieuwe scheefgroei en lost de bestaande niet op.

Regels en toezicht zullen nooit perfect worden en de conjunctuur valt niet te sturen. Dat erkennen maakt partijen bescheidener in hun ambities en handelen en kan daarmee de omvang en impact van toekomstige financiële crises binnen de perken houden. Voor de markt is er geen beter alternatief; voor de huidige instituties wel.