zaterdag 28 december 2013

Verlof graag, als een ander het maar betaalt

"Belachelijk dat je in Nederland als vader maar twee dagen kraamverlof krijgt als je vrouw moet bevallen" of "Waarom heb je alleen recht op langdurend zorgverlof als je voor een naast familielid wilt zorgen en niet als je dat wilt doen voor een goede vriend". Iedereen zal deze opmerkingen wel eens hebben gehoord. Op zich hebben ze iets redelijks in zich. Je gunt het iedereen die voor het eerst of opnieuw vader wordt om tijd door te brengen met vrouw en kind. En het is erg nobel als iemand voor een naaste wil zorgen. Maar wat let deze mensen? Op dit moment is het zo dat je recht hebt op twee dagen door de werkgever betaald kraamverlof als je de vader of partner bent van iemand die bevalt. Dat recht wordt binnenkort uitgebreid met drie onbetaalde dagen, zodat je een week vrij kunt zijn. Het is een kwestie van tijd voordat de vakbonden (via de CAO) of de overheid (via wetgeving) hebben geregeld dat ook deze drie dagen (deels) betaald moeten worden door de werkgever. Langdurend zorgverlof is onbetaald en duurt maximaal 6 weken. Het wordt straks ook mogelijk langdurend zorgverlof op te nemen voor anderen dan een zieke partner, kind of ouder en ook in die gevallen waarin geen sprake is van een levensbedreigende ziekte. En dan is er ook nog de mogelijkheid om gedurende maximaal twee weken per jaar kortdurend zorgverlof op te nemen. De werkgever betaalt dan verplicht tenminste 70 procent van het salaris door.

Het bestaan van deze verlofregelingen en de verdere uitbreiding ervan roept bij mij een aantal vragen op. We leven in een land waar werknemers zowel in historisch als in internationaal perspectief korter werken dan wie ook. Waarom, als we met z'n allen steeds korter werken, steeds riantere verlofregelingen optuigen? Een tegenwerping zou kunnen zijn dat nu beide partners in het huishouden werken. Dat maakt het echter ook mogelijk risico's te spreiden, omdat er dan vrijwel altijd wel één van beide beschikbaar is. Ook is één baan meestal een relatief kleine deeltijdbaan.

Een tweede vraag die bij mij opkomt is wat de werkgever hier allemaal mee te maken heeft? Hij mag het gebruik van de verschillende hierboven genoemde verlofregelingen wettelijk gezien niet weigeren. Dit met uitzondering van het langdurend zorgverlof, mits hij zwaarwegende redenen weet aan te voeren. Niet alleen ligt de bewijslast altijd bij de werkgever, dat geldt ook voor het regelen van vervanging en andere aanpassingen in de organisatie. Bovendien moet hij loon doorbetalen als het om kraamverlof en kortdurend zorgverlof gaat. Terwijl veel werknemers bulken van de vakantiedagen hoeven zij die niet aan te spreken, omdat ze recht hebben op andere regelingen voor betaald verlof. In een individualistische maatschappij als de onze zou je ook de redenering kunnen doortrekken dat kinderen krijgen en voor anderen zorgen prima is, maar val mij daar als werkgever financieel niet mee lastig.

Het zal duidelijk zijn dat we ons met het uitbreiden van verlofregelingen bevinden in het gebied waar de verzorgingsstaat aan het expanderen is. Het kenmerk van ons sociale stelsel is dat het zich voortdurend uitbreidt en elk belendend perceel vroeg of laat inpikt. Het begon klein, maar geleidelijk aan zijn de verlofrechten in Nederland opgerekt en sluipt steeds meer het betalen van verlof binnen. Net zoals bij de introductie van de kinderopvangtoeslag leidt het ertoe dat we steeds meer informele en onbetaalde relaties tussen mensen op staatskosten gaan monetariseren. De ervaring in Nederland leert dat wie een regeling optuigt, weet dat er (meestal) vroeg of (zelden) laat gebruik van gaat worden gemaakt.

Aan het begin van dit stuk vroeg ik mij af wat personen belet om (meer) verlof op te nemen voor kraamzorg of andere zorg. Zij kunnen toch gemakkelijk vakantiedagen, overuren of ADV opnemen? Of anders in overleg met hun werkgever onbetaald verlof? Dat ze dit niet willen en vervolgens het probleem framen zoals in de citaten in de inleiding van dit stuk, geeft aan dat ze vinden dat de belastingbetaler of de werkgever moet opdraaien voor de gederfde inkomsten en in ieder geval niet zijzelf. Het monetariseren van informele relaties kent geen natuurlijk eindpunt. Politici van links tot rechts zijn dolblij een terrein te hebben gevonden waar de verzorgingsstaat vooruit kan, daarbij aangemoedigd door de vakbeweging. Van Nederlandse werkgevers is bekend dat zij wel even sputteren, maar uiteindelijk altijd bakzeil halen. Zie hier de expansie van de verzorgingsstaat in de afgelopen decennia in een notendop verklaard. Leuke dingen doen voor de mensen, daar hebben we per slot van rekening de overheid voor. Laten we alsjeblieft ophouden met het voortdurend pamperen van burgers op kosten van anderen; er is nooit meer een weg terug.

vrijdag 20 december 2013

Overheidsinterventie helpt zelden de doelgroep

Overheidsmaatregelen om bepaalde groepen te beschermen, blijken nogal vaak averechts uit te pakken voor degenen die ermee geholpen moeten worden. Ook het onlangs door het kabinet bij de Tweede Kamer ingediende Wetsvoorstel werk en zekerheid lijdt aan goede intenties.

Zoals ik vorige week al schreef naar aanleiding van dit wetsvoorstel, gaat verdelende rechtvaardigheid in Nederland meestal boven economische efficiëntie. Mensen die werken met flexibele contracten worden door veel, vooral linkse, politici als beschermwaardig gezien, want zij hebben minder rechten dan werknemers met vaste contracten. Flexibele arbeid voorziet echter in een behoefte bij werkgevers aan flexibiliteit, die de standaard vaste contracten niet mogen bieden. Ook zijn er veel werknemers die een flexibel contract prefereren boven een vast contract. Belangrijk is ook de notie dat een flexibel contract een unieke instapgelegenheid biedt aan groepen met een moeilijke arbeidsmarktpositie, omdat het vaak de enige manier voor hen is om zich te bewijzen aan een werkgever. 

Linkse politici en vakbonden zien flexwerkers echter als de zoveelste groep die moet worden geholpen. Het Wetsvoorstel werk en zekerheid brengt dit ‘ideaal’ weer een stukje dichterbij. Het Nader rapport bij het wetsvoorstel besteedt ook aandacht aan de potentiële werkgelegenheidseffecten, maar bagatelliseert eventuele negatieve consequenties als volgt:

“Zo blijkt uit een recent en uitgebreid literatuuroverzicht van de OESO [bedoeld wordt de OECD Employment Outlook 2013 RW] dat hervormingen in het ontslagrecht en het flexrecht volgens de meeste onderzoeken geen significant negatief effect hebben op de werkgelegenheid en de werkloosheid. De angst van de Afdeling [van de Raad van State RW] dat flexibele werkplekken niet meer worden opgevuld, hetgeen zou leiden tot werkgelegenheidsverlies, vindt dus geen stevige grond in de empirische literatuur op dit gebied.

Verder komt uit dezelfde overzichtsstudie van de OESO naar voren dat het vergroten van het gat tussen de bescherming van vaste en flexibele contracten leidt tot een toename van het aantal flexibele contracten. Omgekeerd geldt dan ook dat het dichten van het gat tussen vaste en flexibele arbeid leidt tot minder flexibele en meer vaste contracten. De maatregelen ter versteviging van de positie van flexwerkers zullen er dus naar verwachting toe leiden dat werkgevers per saldo meer vaste contracten aan zullen bieden.” (pp. 5-6)

Als we deze redenering doortrekken, dan zou het verbieden van flexwerk tot alleen maar vaste contracten leiden, bij gelijkblijvende werkgelegenheid. Iets zegt me dat hier geen sprake kan zijn van een over de hele linie lineaire relatie. Wat deze tekst echter vooral ademt is interventionisme: de overheid kan aan de ‘knoppen’ draaien en zo de economie besturen en het leven van mensen beter maken. Voor velen is de overheid tot dat ingrijpen ook moreel verplicht. Zij maken van elk economisch vraagstuk het liefst een verdelingsprobleem en sluiten bij voorkeur de ogen voor het optreden van gedragseffecten. Die zijn echter onvermijdelijk. Aangezien de spelregels zijn veranderd, gaan mensen zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden wat leidt tot vaak onverwachte resultaten. Op de arbeidsmarkt geldt maar al te vaak dat extra bescherming juist ten koste gaat van de positie van de groepen voor wie die bescherming is bedoeld. Het vermindert hun kansen op werk en zij blijven daardoor langer werkloos. Dat is ook een effect dat de OESO rapporteert in de Employment Outlook 2013, maar het blijft onvermeld in het Nader rapport. 

De OESO is alles afwegende per saldo positief over meer flexibilisering (p. 67): “There is evidence that, on average, workers benefit from a dynamic labour market, brought about by flexibility-enhancing, but duality reducing reforms.” Het tweerichtingsverkeer uit het Nader rapport blijkt bij de OESO een eenrichtingsweg, waarbij het verschil tussen vaste en flexibele contracten (de ‘duality’ in het citaat) via meer flexibiliteit wordt verminderd en dus niet door het aanscherpen van de regelgeving die de flexibiliteit van contracten vermindert. Beide laatste zinnen in bovenstaande passage uit het Nader rapport lijken dan ook gebaseerd op wensdenken van de minister van SZW.

Een ander voorbeeld van een goedbedoelde statische interventie die in dynamisch perspectief vaak averechts uitpakt, zijn de invoering van minimumlonen en de wens het niveau ervan steeds verder te verhogen. Duitsland is voornemens een minimum uurloon in te voeren, blijkens het recent gesloten coalitieakkoord tussen CDU/CSU en SPD. In de VS woedt momenteel een discussie over het (flink) verhogen van het minimumloon. De econoom en Nobelprijswinnaar Gary Becker legde onlangs de vinger op de zere plek door te wijzen op de hoge minimum (jeugd)lonen in Frankrijk (en ook Spanje) die gepaard gaan met een hoge jeugdwerkloosheid. Ook hier creëert een beschermingsmaatregel van overheidszijde een tegenstelling tussen de insiders die ervan profiteren en de outsiders die er door worden buiten gesloten.

De les die nu weleens geleerd zou mogen worden is dat interventie in statisch perspectief wellicht de doelgroep lijkt te helpen, maar in dynamisch perspectief juist hun kansen op werk vermindert.

vrijdag 6 december 2013

Europees Toezicht: Handhaven of niet?

Zal het toezicht op de grotere Europese banken bij de ECB in goede handen zijn? Dat is zeer de vraag. Beleidsmakers in Europa verwachten veel van het overdragen van nationale toezichtbevoegdheden aan de ECB. De ECB is enthousiast begonnen mensen te rekruteren en de eigen burelen uit te breiden. Kunnen we, afgezien van meer bureaucratie, daadwerkelijk hier iets van verwachten? De voortekenen zijn niet goed.

Een goed en beknopt overzicht van wat de Europese bankenunie inhoudt, vindt u hier. Een belangrijk voordeel van het centraliseren van het bankentoezicht zou zijn het ontnemen van de mogelijkheid aan nationale overheden om nationale "kampioenen" te bevoordelen. Een Europese instantie, zo is de gedachte, zal zich minder snel onder druk laten zetten dan een nationale regering die moet opboksen tegen een uit de kluiten gewassen financiële sector. Dat zou kunnen. Wat ook zou kunnen is dat die nationale kampioen nog steeds de eigen regering voor het karretje weet te spannen en dat vervolgens die regering de besluitvorming binnen de ECB naar haar hand weet te zetten. Die regering heeft daartoe ook een financiële prikkel, omdat de kosten van het redden of saneren van een bank grotendeels kunnen worden afgewenteld op de andere landen. Denkbeeldig? Er is een interessante parallel met de geschiedenis van de Euro. Ook hier zouden nationale beleidsmakers op afstand worden geplaatst en waren er vooraf strenge regels afgesproken. Landen zouden elkaar ook niet te hulp komen. Toen puntje bij paaltje kwam, werden die regels niet gehandhaafd; in eerste instantie niet door de Europese Commissie en in tweede instantie ook niet door het Europese Gerechtshof. Wie garandeert dat het met het bankentoezicht niet net zo gaat? In de EU zijn sommige landen meer gelijk dan andere....

De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Douglas North heeft een interessant boek geschreven over het ontstaan en overleven van instituties met de titel Understanding the Process of Economic Change. Instituties vinden in de opvatting van North hun oorsprong in gedeelde normen en waarden. Regels in een land zijn een afspiegeling van die normen en waarden en vinden daarin hun voedingsbodem. Het derde aspect dat North in dit verband noemt, is de handhaving van die regels. Normen en waarden, regels en de handhaving hiervan zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je ziet meteen waar het misgaat als het aankomt op het handhaven van de regels van het Europese bankentoezicht of welke andere Europese regels dan ook. Die vinden niet hun oorsprong in gedeelde normen en waarden, waardoor op zijn zachtst gezegd niet iedereen de noodzaak inziet om zich hieraan te houden.

Ter illustratie van dit punt: De Nederlander Sijbrand was in de race om de eerste directeur Toezicht te worden bij de ECB. Hoe serieus die kandidatuur was, mag worden betwijfeld. Dit vanwege het feit dat ook Frankrijk een kandidate had genomineerd. Je hoeft echt niet paranoïde te zijn of overal complotten te ontwaren om te veronderstellen dat de kandidatuur van de Nederlander daardoor kansloos was. Ondanks de oververtegenwoordiging van Zuideuropeanen in de top van de ECB ging de functie uiteraard naar de Française. Je kunt maar beter een 'mannetje' ter plaatse hebben dat de leiding heeft als er een nieuw toezichtstelsel wordt opgetuigd. De bureaucratie in Brussel is op Franse leest geschoeid en dat staat nu ook het toezicht te wachten. En wat de handhaving van het toezicht betreft, is het natuurlijk handig dat iemand uit eigen land de leiding heeft die je altijd kunt bellen (of andersom).

Een gelegenheid als deze laten de Fransen zich niet ontnemen en ze komen dan ook met een ‘zware’ kandidate, ook al valt daar nogal wat op aan te merken. Zo is zij al vrijwel haar hele werkzaam leven actief in het toezicht, waarvan de laatste 10 jaar in leidinggevende functies op het hoogste niveau. Dat veel Franse banken al jaren gebukt gaan onder een relatief hoge schuldenlast, veroorzaakt door het uitlenen van geld aan (andere) Zuideuropese staten, valt haar weldegelijk kwalijk te nemen. Deze banken hebben een onverantwoord risico genomen door zich op een dergelijke eenzijdige manier bloot te stellen aan een beperkt aantal debiteuren. Zij hadden er dus alle belang bij dat deze landen werden gered door de andere eurolanden en dat was daarmee ook een belang van de Franse regering. Nu valt niet te betreuren dat de eer om deze functie te vervullen niet is toegevallen aan de Nederlander Sijbrand. Hij is nog maar twee jaar in functie en er valt na een aantal grote toezichtdebacles in Nederland (o.a. SNS, DSB, Friesland Bank) nog wel het een en ander te verbeteren. Hiermee is nog maar net een begin gemaakt. Helaas hebben de meeste eurolanden nog niet eens dat stadium bereikt.