zondag 11 december 2011

Het einde van de euro

En weer zijn alle ogen gericht op de politici om de schuldencrisis in de Eurozone op te lossen en ons te leiden naar een periode van grote economische voorspoed met één gezamenlijke munt, geen of lage begrotingstekorten, lage inflatie, gezonde banken, euro-obligaties en solidariteit van Cyprus tot Lapland. Het is verbazingwekkend hoe lang politici in dit sprookje blijven geloven of de gelegenheid krijgen het bij voortduring aan hun bevolking te vertellen. De euro is dood, juist door de bemoeienis van politici die de munt al in 2003 om zeep hebben geholpen. Toen bleek eens te meer dat politieke en nationale overwegingen altijd zouden prevaleren boven economische, omdat Duitsland en Frankrijk hun begrotingsbeleid niet wensten aan te passen aan wat nodig was om een gezamenlijke munt te kunnen blijven voeren. Bij elke volgende test wordt de euro met lapwerk op de been gehouden. Zo wordt een totaal van 400 miljard euro gestopt in leningen en garanties aan een economisch onbetekenend land als Griekenland. Andere landen volgden en hebben gelukkig voor de eurozone minder geld nodig. In allerijl wordt het beleid omgegooid. Er komen, althans op papier, drastische hervormingen om de overheidsfinanciën te saneren. Met de mond wordt beleden dat er grove fouten zijn gemaakt bij de start van de euro en dat we nu met gezwinde spoed toe moeten naar een politieke unie. We hebben behoefte aan meer bestuur en meer regels, terwijl zwak bestuur de overheidsfinanciën in menig land uit de hand deed lopen en men regels naast zich neerlegde.

Het kan geen kwaad eens een stapje terug te doen en te zien hoe eerder intensieve vormen van monetaire samenwerking aan hun eind kwamen en welke lessen daaruit getrokken zijn. Begin jaren zestig formuleerde Robert Mundell het bekende Mundell-Fleming model, gevolgd door de theorie van het optimale valutagebied. Het eerste laat zien dat je niet tegelijkertijd een vaste wisselkoers, vrij kapitaalverkeer en een onafhankelijk monetair beleid kunt voeren. Het geeft in een notendop ook aan waar het mis is gegaan met Griekenland en andere landen. Als in tien jaar tijd de arbeidskosten in Griekenland stijgen met 60% en die in Duitsland met 6% zonder een navenante compenserende productiviteitsstijging, dan is duidelijk dat de ‘impliciete wisselkoers’ tussen beide landen fors is veranderd in het voordeel van Duitsland en dat Griekenland zich volstrekt uit de markt heeft geprijsd. Bij vrij kapitaalverkeer gaat uiteindelijk de rente die Griekenland moet betalen omhoog. Aanpassing van het monetaire beleid kan geen redding brengen. Dit laat zien dat het eurogebied geen optimaal valutagebied is. In het kort stelt deze theorie dat wil sprake zijn van een optimaal valutagebied sprake moet zijn van vrij verkeer van arbeid en kapitaal en loon- en prijsflexibiliteit om aanpassingen tot stand te brengen, er mechanismen zijn om risico te delen en sprake is van min of meer simultane conjunctuurgolven. Alle pogingen van de eurolanden zijn nu gericht op het tot stand brengen van mechanismen om risico’s te delen. Dat gaat echter voorbij aan de noodzaak van loon- en prijsflexibiliteit, die nodig is voor achterblijvers om aan te kunnen sluiten. Lonen en prijzen zijn alleen opwaarts flexibel gebleken. Ook het laatste mechanisme gaat de eurozone parten spelen: conjunctuurverschillen binnen de eurozone zullen groter worden, aangezien sommige landen door hun overmatige (private en publieke) schulden door een diepe recessie zullen gaan en andere niet. Het monetaire beleid zal voor de ene groep te krap en voor de andere te ruim zijn. 

Het voorgaande laat zien hoe binnen muntunies of binnen andere vormen van intensieve monetaire samenwerking (goudstandaard etc.) zich spanning opbouwt als landen voortdurend hun eigen weg gaan en onderling geen rekening met elkaar willen houden. De gouden standaard kwam aan zijn einde omdat de kernlanden VK en VS niet langer de prijs wilden betalen om het systeem in stand te houden. Zij lieten binnenlands-economische afwegingen prevaleren. Hetzelfde geldt voor het systeem van Bretton-Woods na de Tweede Wereldoorlog. Ook hier verkoos het kernland de VS het economisch beleid af te stemmen op de eigen behoefte, o.a. via monetaire financiering van de oorlog in Vietnam. Ook in de eurozone kiezen de landen voor zichzelf en brengen niet de discipline op die nodig is om van een muntunie een succes te maken. Nu de nood aan de man is, gooien regeringen in wanhoop het roer om. De vraag is of dat op tijd is. Ik denk van niet. Wat jarenlang is misgegaan en scheef is gegroeid in de hoofden van beleidsmakers verander je niet zomaar. Hier is het onderscheid wat de econoom Roland maakt tussen snel en langzaam aanpasbare instituties van belang. Die laatste vergen jaren om te veranderen en de opvattingen van de bevolking van een land en van beleidsmakers maken er deel van uit. Dat verklaart dat het Griekse begrotingstekort slechts langzaam daalt en er voortdurend nieuwe tegenvallers moeten worden gemeld. Het land is weliswaar lid geworden van een muntunie maar heeft in essentie zijn gedrag niet gewijzigd. Misschien dat over tien jaar, als de druk aan blijft houden, de Griekse overheidsfinanciën zijn gesaneerd. Wie een snelle omschakeling verwacht van de Grieken rekent buiten de noodzakelijke cultuurverandering die hiervoor nodig is en die veel meer tijd vergt. Hetzelfde verklaart ook waarom een land als Ierland het waarschijnlijk wel gaat redden, hoewel daar ook meerdere jaren nodig zullen zijn om de boel weer op orde te brengen.

Wat we de komende maanden zullen zien zijn voortdurend nieuwe Eurotoppen waar lapmiddelen worden gebruikt om de aftakeling van de muntunie te stoppen. Wat je echter niet in een paar maanden verandert, zijn de culturele opvattingen in de verschillende hoofdsteden. En die moeten veranderen om de rust te doen weerkeren. Het eurogebied is steeds minder een optimum valutagebied geworden in het afgelopen jaar. Er zal steeds meer geld nodig zijn om landen en banken op de been te houden en zo het proces van desintegratie te stoppen. Regeringen in ‘gezonde’ landen zijn steeds minder bereid dat geld te fourneren, omdat ze het gevoel hebben gezamenlijk de afgrond te worden ingetrokken en anders heeft de bevolking dat gevoel wel. Het gaat door tot het moment aanbreekt dat het geld op is. Dat is het einde van de euro. Het gaat niet heel erg lang meer duren.

vrijdag 4 november 2011

De oorzaak van de schuldencrisis

Wat heeft de huidige schuldencrisis veroorzaakt? Heeft de markt gefaald en zijn het weer graaiende bankiers en/of niets ontziende speculanten uit de financiële wereld? Voor het antwoord moeten we toch echt naar politici kijken. De diepe recessie die volgde op de bankencrisis was het ideale aangrijppunt voor politici die vertrouwen op de zegenrijke uitwerking van overheidsingrijpen om een flinke verhoging van de uitgaven te bepleiten en in de meeste westerse landen ook door te voeren. Keynes was niet dood, hij was springlevend zo werd juichend betoogd (vaak overigens door niet-economen). De empirisch gevonden resultaten van economisch onderzoek, dat in de decennia na Keynes’ verscheiden was uitgevoerd, deden niet terzake. Dat hoge belastingdruk en dito overheidsschulden de economie sterk afremmen in haar ontwikkeling werd voor het gemak maar even vergeten. Hogere overheidsuitgaven waren nodig om de economie te stabiliseren; elke gedachte aan het in de hand houden van de staatsfinanciën zou de economie ‘kapot bezuinigen’. Waar dat geld aan werd uitgegeven deed niet zoveel terzake, zodat het de weg van de minste weerstand volgde en vooral consumptief werd besteed (in China werd tenminste nog de infrastructuur onder handen genomen via een bestedingsimpuls). Het effect dat tekorten opliepen en de staatsschuld steeg, werd voor lief genomen; EMU-citeria werden buiten werking gesteld, want dit waren buitengewone omstandigheden. Omstandigheden die toch langer duurden dan gedacht, want wederom met een beroep op het niet willen kapot bezuinigen van de economie, moest bij het aantrekken van de economie de staatshuishouding niet te snel op orde worden gebracht. Dat alvast kon worden begonnen met het in gang zetten van structurele manieren om de economie te hervormen, daar dacht niemand aan. Het geleidelijk aan optillen van de pensioengerechtigde leeftijd zou zo'n vertrouwenwekkende maatregel kunnen zijn, maar politici waren veel te druk en te gretig met ‘stimuleren’. Het aanpakken van starre arbeidsmarkten en dicht gereguleerde private sectoren, waar insiders een riante bescherming genieten ten koste van outsiders, was niet aan de orde.

Maar economische wetmatigheden gelden nog steeds. Markten zijn niet tot in het oneindige bereid om tekorten van overheden te financieren, omdat zij terecht vrezen dat het geld wel eens niet zou kunnen terug komen, en de extra uitgaven de inflatie doen oplopen en de economische groei belemmeren. De economen Reinhart en Rogoff toonden in hun standaardwerk, met de veelzeggende titel ‘This time is different’, aan dat deze negatieve invloed zich al begint te manifesteren vanaf een schuldniveau van 90 procent van het BBP. Geleidelijk vielen al snel één voor één de poppetjes van de landen die de boel teveel uit de hand hadden laten lopen. Maar dat was niet hun eigen schuld; de markt had het gedaan. Met het mes op de keel zijn de Grieken aan het hervormen geslagen; andere problematische schuldenlanden volgen schoorvoetend. Het fundamentele probleem in deze landen is dat teveel van de overheid wordt verwacht, die een verlammende werking heeft op de economie (zie de lage groeipercentages van b.v. een land als Italië) maar waarvan teveel mensen afhankelijk zijn (b.v. alleen al omdat ze ambtenaar zijn, zoals een groot percentage van de Griekse beroepsbevolking, of comfortabel zonder te werken aan het staatsinfuus liggen) die niet bereid zijn hun geprivilegieerde status op te geven. Telkens weer wordt naar politici gekeken voor het ‘oplossen’ van de problemen. De opgeklopte verwachtingen voor alweer een volgende Europese top suggereren nadrukkelijk dat de regeringsleiders de sleutels in handen hebben om uit de crisis te komen. Ze hoeven alleen nog maar de geldkraan open te draaien.

Daarmee wordt dezelfde fout gemaakt als zo vaak in het verleden. De extra overheidsuitgaven worden nooit gevolgd door bezuinigingen en hervormingen als het weer goed gaat. Nu staten blut zijn, wordt naar de monetaire autoriteiten gekeken. De geldkraan moet letterlijk open. Maar o.b.v. het verleden is duidelijk dat ook hier dichtdraaien vervolgens erg moeilijk is en dat elke monetaire verruiming niet zonder consequenties is. De bubble in de Amerikaanse huizenmarkt kan rechtstreeks worden teruggevoerd op het te ruime monetaire beleid van de FED in de daaraan voorafgaande jaren die was bedoeld om de economie te ‘sturen’. Haasje-overeffecten zijn te verwachten als de eerste stimulans niet het gewenste effect heeft of als staten volharden in het niet willen aanpassen van hun budgettaire beleid. De oplossing voor de crisis ligt dan ook op het niveau van nationale staten die hun huishouden op orde moeten brengen. Gegeven de weg die Europese politici zijn ingeslagen, zal dit helaas niet meer kunnen zonder financiële steun van buitenaf. Elk serieus hervormingspakket zal zich echter zowel op korte als op lange termijn terug betalen in herstel van de economische groei, verbetering van de overheidsfinanciën en daling van inflatie. Voor de bewijsvoering kunnen we dichtbij huis blijven: het was exact de ervaring met het saneren van de Nederlandse economie in de jaren tachtig van de vorige eeuw.

dinsdag 11 oktober 2011

The Great Recession and Government Failure

Onder deze titel publiceerde de vermaarde Chicago-econoom Gary Becker recent een belangwekkend stuk op de opiniepagina van The Wallstreet Journal (http://online.wsj.com/article/SB10001424053111904199404576536930606933332.html). De winnaar van de Nobelprijs in economie van 1992 veegt de vloer aan met degenen die marktwerking in een kwaad daglicht stellen en op allerlei terreinen meer overheidsinterventie willen.

Becker gaat in op:
• De grote rol van de overheid (en daaraan gelieerde organisaties) bij het verergeren en verlengen van de economische crisis.
• Hogere overheidsuitgaven, die alleen maar effect hebben op het niveau van het tekort en de overheidsschuld.
• Misvattingen m.b.t. de effecten van marktwerking en overheidsinterventie, en in samenhang daarmee het fenomeen overheidsfalen (als tegenhanger van marktfalen).
• De desastreuze uitwerking van excessieve regulering en belastingverhogingen.
• De neiging van politici om geld uit te delen in economisch goede tijden, welke uitgaven in recessies moeilijk kunnen worden terug gedraaid en vaak leiden tot nog hogere toekomstige overheidsuitgaven.

Kortom, wie kritiek heeft op het functioneren van markten moet ook eens goed kijken naar hoe goed de overheid het doet (en dat is meestal veel slechter!).

dinsdag 6 september 2011

Frankrijk en Duitsland zijn het probleem; niet de oplossing

De oplossing van de schuldencrisis in het eurogebied schijnt om leiderschap te vragen van politici, met name van die uit Frankrijk en Duitsland. Ronald Reagan zei ooit: “The most terrifying words in the English language are: I'm from the government and I'm here to help.” Daarom moeten ook de recente plannen van het duo Merkel & Sarkozy de alarmbellen doen rinkelen. Het zijn juist de politici die de huidige problemen hebben veroorzaakt en ze alleen maar hebben vergroot in de afgelopen maanden. Zij zijn de laatste van wie je een oplossing mag verwachten.

Het begin van de moeilijkheden is gemakkelijk te identificeren. De duidelijke afspraken vastgelegd in verschillende verdragen en het Groei- en Stabiliteitspact (GSP) werden vanaf 2003 door zowel Duitsland als Frankrijk meerdere jaren achtereen naast zich neergelegd. Het was vervolgens aan alle eurolanden om hierover te oordelen. Finland, Nederland en Oostenrijk besloten een principiële positie in te nemen en stemden voor sancties voor beide landen, conform het GSP. De andere landen telden hun knopen. Als ondanks een duidelijke overtreding de gemaakte afspraken niet golden voor deze twee landen, dan bood dat ook hen ruimte om in de toekomst de regels ruimer te interpreteren zonder direct te worden bestraft. Bovendien konden ze zo vriendjes blijven met de twee machtigste eurolanden. Opportunisme vierde hoogtij en de sancties kwamen er niet. Maar daarmee was wel het hek van de dam en het GSP de facto dood.

Het ontstaan van de schuldencrisis is rechtstreeks op deze gebeurtenis in 2003 terug te voeren. Waar de politiek voortdurend faalt, doet de steeds weer door het Europese establishment naar voren gebrachte oplossing van meer toezicht en meer politieke samenwerking vreemd aan. Dat toezicht was er bovendien altijd al. Uit eigen ervaring weet ik dat op tal van Haagse departementen ambtenaren elk jaar weer vragenlijsten zitten in te vullen voor de Europese Commissie. Talloze statistieken vinden periodiek hun weg naar Eurostat. Dat leidt tot lijvige rapporten, waarin een land als Nederland nog wel eens expliciet de maat wordt genomen. Maar een kritische noot richting Frankrijk of Duitsland wordt altijd omfloerst gebracht. Aanbevelingen worden in het beste geval door deze landen genegeerd en daarmee zijn we weer terug bij het begin: Frankrijk en Duitsland laten zich niet de wet voorschrijven door supranationale organisaties of door andere landen. Voor hen betekent verdere Europese samenwerking dat zij in nog sterkere mate het beleid kunnen dicteren. Bij deze landen bestaat geen bereidheid om de eigen soevereiniteit op te geven als daar geen meer invloed langs andere kanalen tegenover staat. Mogelijke oplossingen om dit mechanisme te doorbreken, door b.v. het automatisch opleggen van sancties als regels worden overtreden, zijn theoretisch van aard. Europarlementariër Hans van Baalen brak voor een dergelijk automatisme een lans op de opiniepagina van NRC Handelsblad afgelopen vrijdag. Het helpt wellicht bij kleine overtredingen door kleine landen. Niemand zal echter voorstellen Griekenland nu sancties op te leggen. Nooit zal Frankrijk accepteren dat het een boete moet betalen voor het uit de hand laten lopen van de eigen begroting. Om dezelfde reden is ook de door oud-minister Zalm in Buitenhof voorgestelde onafhankelijke begrotingsautoriteit geen haalbare optie. De onhaalbaarheid zit ‘em daarbij vooral in het woord ‘onafhankelijk’.

Overigens bleek al in 2004 uit bovengenoemde rapporten dat de Griekse overheid kampte met een financieringstekort van 7,3 procent. Ook zonder de maskerades die de Griekse overheid daarna heeft opgevoerd om de werkelijke situatie van de deplorabele overheidsfinanciën te verbergen, was al die tijd al zonneklaar dat het land niet aan de in het GSP vastgelegde criteria heeft voldaan. Een Europese regering, een Europees ministerie van Financiën en de uitgifte van euro-obligaties en welke voorstellen nog meer zijn gedaan door de eurofiele Brusselse elite gaat daar geen verandering in brengen. Het lost niet het probleem op dat de statistieken nog steeds uit Athene moeten komen en het lost niet het belangrijkste probleem op van regels die glashelder zijn maar niet worden gehandhaafd. Zolang de politiek hiervoor verantwoordelijk is, zullen er altijd uitvluchten worden gevonden. Daarom is het nog steeds de beste oplossing om Griekenland (en elke andere overmatige zondaar) gecontroleerd, b.v. onder leiding van het IMF, failliet te laten gaan i.p.v. het land meer dan 250 miljard euro te lenen. Dat laatste bedrag komt overeen met 25.000 euro per hoofd van de bevolking; een belachelijke hoeveelheid om in een failliete boedel te stoppen.

En hoe zit dat dan met de gevolgen van een Grieks bankroet voor de banken in de rest van Europa? Die kunnen echt wel een stootje hebben. De onlangs gehouden stresstest schetste wellicht een iets te rooskleurig beeld, maar liet wel zien dat slechts een enkele bank écht in de problemen komt bij een Grieks bankroet. Voor het bedrag dat nu in Griekenland wordt gestoken, kun je bovendien heel wat banken op de been houden. De meeste banken hebben hun Griekse schulden al afgewaardeerd en een deel van hun verlies genomen. Het is ook niet zo dat Griekenland helemaal niets gaat terug betalen, dus een afwaardering naar nihil is ook niet nodig. Waar je in het geval van leningen aan Griekenland elke euro aan schuld opnieuw moet financieren, kunnen banken zelf een deel van of het volledige verlies dragen. Alleen de ECB is zo onverstandig geweest de eigen balans vol te laden met problematische schuld. Dat het topmanagement van deze instelling grotendeels in handen is van Zuid-Europeanen zal daaraan niet vreemd zijn. Dat gaat de belastingbetaler dus wel enige tientallen miljarden kosten, maar dat geld is al gereserveerd in het huidige steunpakket.

Hoe nu verder? De markt heeft intussen eindelijk door gekregen dat je niet van ieder euroland dezelfde rente moet vragen. Als het ook geloofwaardig voor de markt wordt dat individuele landen niet door anderen worden gered maar failliet gaan, dan zijn we al een heel eind. Wie zijn billen brandt moet zelf op de blaren gaan zitten. Zo was het geregeld bij de introductie van de euro en zo doen de Amerikanen het bijvoorbeeld ook als individuele staten in betalingsproblemen komen. We moeten snel naar dit principe terugkeren.

donderdag 23 juni 2011

Een klassiek drama

Soms laat de werkelijkheid fraaie parallellen zien. Uit een onderzoek dat op 13 mei jl. werd gehouden bleek dat 62% van de ondervraagden tegen verdere steun aan Griekenland is. In het referendum over de Europese Grondwet op 1 juni 2005 stemde 61,6% van de Nederlanders tegen.

Ook het debat vertoont overeenkomsten. De meerderheid van de policiti en het slippendragende establishment dat hen omringt (inclusief de zogenaamde “kenners”) blijven ons maar uitleggen dat verdere steun aan Griekenland noodzakelijk is, evenals indertijd een stem vóór de Europese Grondwet. Andersluidende opvattingen worden weggezet als dom en contrair aan het Nederlands belang.

Deze redenering is om tenminste twee redenen onjuist. Ten eerste is er geen sprake van domheid, maar van een ander vertrekpunt. Wat de cijfers aan het begin vooral laten zien is dat een meerderheid van de Nederlanders niet zoveel opheeft met dit Europa. Ze delen simpelweg niet de bijna historisch-materialistische opvatting van de “Europa-gelovers” dat elke ontwikkeling in de Europese Unie logisch en noodzakelijk volgt op de voorgaande. Het is een schaamteloze leugen te suggereren dat economische samenwerking in Europa een muntunie nodig heeft en dat deze vervolgens weer vraagt om een politieke unie. Je zou de redenering ook kunnen omdraaien. Een politieke unie is onwenselijk en – gelet op de heersende opvattingen over Europa – ook volstrekt onrealistisch. Vanuit deze opvatting kunnen vervolgens ook vraagtekens geplaatst worden bij de noodzakelijkheid van de muntunie en de daarmee gepaard gaande afgedwongen (!) solidariteit tussen eurolanden.

Ten tweede kan men zich afvragen wat eigenlijk moet worden verstaan onder “het Nederlands belang”. Gemeten in BBP per hoofd van de bevolking behoren twee van de drie rijkste Europese landen (Noorwegen en Zwitserland) niet tot de EU en evenmin tot de eurozone. De economische samenwerking met deze landen heeft het karakter van een vrijhandelszone, hetgeen aantoont dat voor het bereiken van een hoge welvaart een muntunie geen noodzakelijke voorwaarde is. Toch schermt ook de Nederlandse regering regelmatig met dit argument. Daar staat tegenover dat het lidmaatschap van de EU en de eurozone een prijs kent: Brusselse bemoeienis met nationale aangelegenheden, opgedrongen solidariteit (ook met landen die zich niet aan de regels houden en een politieke cultuur kennen die haaks staat op de onze), verlies van monetaire instrumenten etc.

De oplossing is simpel. De Nederlandse regering verklaart de ambities van een politieke unie dood (net zoals recentelijk die van de multiculturele samenleving). Ook in economische zin is een stap terug gewenst; communautaire afspraken zouden zich moeten beperken tot het terrein van de handel. Dat kan met en zonder muntunie. Zolang elk deelnemend land zich aan de gezamenlijke afspraken houdt, is een muntunie in economische zin niet schadelijk en is de keuze voor of tegen deelnemen aan een muntunie een kwestie van smaak. Worden afspraken niet nagekomen (zoals nu in het geval van Griekenland) dan wordt onherroepelijk economische schade aangericht. De overtredende landen moeten dan uit de muntunie worden gezet. Gebeurt dat niet, dan staat die optie natuurlijk voor onszelf alsnog open.

En Griekenland? Dat mag gewoon eindigen in een klassiek drama.

woensdag 8 juni 2011

Lagarde is niet de juiste persoon

De indeling tussen Noordelijke en Zuidelijke landen binnen het eurogebied wordt door sommigen als onnodig polariserend gezien. Toch is het een nuttig onderscheid tussen twee politieke culturen die leidt tot een verschil in invulling van het economische beleid. Het Noorden is vanouds terughoudend met staatsingrijpen in de economie (althans relatief t.o.v. het Zuiden) en legt meer de nadruk op lage inflatie en staatsfinanciën die op orde moeten zijn. In het Zuiden tilt men niet zo zwaar aan deze zaken en laat men de overheidsfinanciën liever op zijn beloop . Extra overheidsuitgaven zijn een bron van economische groei. Men ziet de staat als brenger van economisch goede dingen, wat vaak ook zo is als je behoort tot de insiders: autochtone mannen met vaste banen die bijna niet ontslagen kunnen worden en relatief vorstelijk worden betaald door bedrijven die of in handen zijn van de staat of in geval van particulier bezit uit de gure wind van de internationale concurrentie worden gehouden. Nationale concurrentie wordt snel opgeruimd door een voorkeur voor nationale kampioenen. Een oligarchie verdeelt de pot. Het Zuiden is niet iets wat ver weg is. Het begint al bij de taalgrens in België en Oostenrijk is de meest vooruitgeschoven Noordelijke post.

De cultuur van het Zuiden is de afgelopen jaren economisch op de klippen gelopen. De crisis heeft de economische situatie onhoudbaar gemaakt. Met een beroep op de solidariteit, die eerst zo lang door hen aan de laars is gelapt door de afspraken op financieel-economisch terrein niet na te komen, is een massieve staatsinterventie op gang gekomen om Griekenland en Portugal op de been te houden. Ook de Zuidelijke giganten Italië en Spanje zijn aan het wankelen gebracht. Daar staat slechts één slachtoffer in Noordelijke kring tegenover: Ierland. Het is niet voor niets dat juist de Zuidelijke lidstaten zo geraakt zijn door de crisis. Hun structurele uitgangssituatie werd gekenmerkt door tal van zwakheden die er de laatste decennia toe hebben geleid dat de kloof in inkomen per hoofd met het Noorden steeds groter is geworden. Dit is dus niet iets van de laatste tijd.

Of Griekenland nu wel of niet meer te redden is, is hier niet het relevante punt. Wat stoort in de hele gang van zaken is dat in het Zuiden er geen les is geleerd. Sterker nog, het Zuiden wil het Noorden steeds maar weer de les lezen. Zonder extra geld uit het Noorden gaat de wereld ten onder. De enige uitweg is steeds inniger samenwerking, waarbij een ‘economische regering’ op Europees niveau het heft in handen moet nemen. Een economische regering die zal worden gedomineerd door het Zuiden. Intussen hangt de Europese Centrale Bank (ECB) het hoofd in de strop door op grootschalige wijze overheidsobligaties op te kopen uit de Zuidelijke landen. Daarmee zijn lot verbindend aan het op de been houden van de Zuidelijke lidstaten en hun banken (alsmede een aantal Franse en Duitse banken) en de deur naar toekomstige inflatie open zettend. De dominantie van Zuidelijke beleidsmakers zal aan deze koers niet vreemd zijn. De voorzitter van de Europese Commissie is een Portugees, evenals de vicevoorzitter van de ECB. De voorzitter van de ECB is een Fransman; zijn opvolger een Italiaan. Het bestuur van de ECB bestaat verder uit een Spanjaard en een Italiaan, naast een Belg (die in een Franstalig biotoop carrière heeft gemaakt) en een Duitser. Aangezien deze heren allemaal door hun respectievelijke regeringen als kandidaat naar voren zijn geschoven, is “wiens brood men eet, diens woord men spreekt” geen boude veronderstelling. De ‘president’ van de Eurogroep spartelt af en toe publiekelijk wat tegen, vooral omdat hij vaak buiten de besluitvorming wordt gehouden, maar kent als Franstalige Luxemburger het klappen van de Franse zweep.

De derde partij die naast de ECB en de Europese Commissie bij de reddingsoperaties is betrokken, is het IMF. Dit was een instelling die vanouds door Angelsaksische economen werd gedomineerd ten tijde van de zgn. ‘Washington’-consensus. Zij hebben de terugtocht moeten blazen nu de huidige crisis het neoklassieke denken volgens critici in een kwaad daglicht heeft gesteld. Onder Strauss-Kahn is de koers verlegd, zoals van een goede Franse bureaucraat verwacht mag worden. En dat heeft uiteraard ook personele consequenties gehad in de top van de organisatie. Na het voortijdig sneuvelen van DSK is bliksemsnel de Franse minister Lagarde als kandidaat-opvolger naar voren geschoven. Dit om de continuïteit in het denken en de organisatie te waarborgen. Beide worden alom bejubeld om hun opvattingen en vaardigheden. Strauss-Kahn werd regelrecht naar het presidentschap geschreven en Lagarde is een dusdanig zware kandidaat dat in een vroegtijdig stadium steun uitspreken de enige gepaste reactie was. Althans dat vond een groot deel van de Nederlandse pers en vonden ook minister de Jager en bondskanselier Merkel. Nu kan dat laatste handig zijn als de invulling van de vacature een gelopen race is. Maar Lagarde is verre van een ideale kandidaat. Zij heeft de kwaliteiten die het voor Noordelijke landen aantrekkelijk maken haar niet te willen op deze post. Zo is zij van huis uit advocaat en geen econoom; zij is nog maar enkele jaren actief op het terrein van het economisch beleid. Zij heeft zich een vurig pleitbezorger getoond van steun aan de Zuidelijke landen die in de problemen zitten, waarbij steeds meer geld in een bodemloze put wordt gestort. Tenslotte is zij de drijvende kracht achter de vorming van een economische regering voor het eurogebied. Een recept voor nog meer staatsinterventionisme en het omwille van solidariteit verstrekken van grote sommen geld aan economische brekebenen.

Sommigen zullen roepen dat de huidige crisis heeft aangetoond dat een muntunie niet zonder een politieke unie kan. Dat sluit mogelijke alternatieven uit, die voor de Noordelijke landen veel aantrekkelijker zijn. Ook in een politieke unie gaat het om je houden aan afspraken en transparante overheidsfinanciën. Maar daarvoor is helemaal geen politieke unie nodig als iedereen zich maar aan de afspraken houdt. En dat is nu net wat Griekenland heeft geweigerd de afgelopen jaren. Ronduit frauduleus gedrag heeft de overheidsfinanciën uit de hand doen lopen. Door dit verborgen te houden voor de buitenwereld, die maar al te graag een andere kant opkeek (zie hier het falen van de politiek en het toezicht), kon worden geprofiteerd van de lage rente in het eurogebied. De idee dat in een politieke unie Athene vanuit Brussel kort kan worden gehouden, is een illusie. Intussen gaat het qua vormgeving van het beleid wel die kant op. De Noordelijke landen worden steeds Zuidelijker, terwijl het Noordelijker worden van de Zuidelijke landen een veel betere oplossing zou zijn. De rol die het Noorden mag spelen is die van geldschieter die op de achtergrond moet blijven en niet teveel vragen moet stellen. Het eurogebied wordt zo een commanditaire vennootschap, waarin het Noorden de financiën fourneert en het Zuiden het management levert. Wie een blik op de deplorabele economische staat van het Zuiden levert, kan zien waar dat gaat eindigen.

donderdag 3 februari 2011

Spreading the wealth around

Since the well-known discussion between Barack Obama and Joe the Plumber the lively controversy over the need for the government to redistribute income has been renewed. In a very clear analysis, N. Gregory Mankiw states that the single most important difference between the political right and the political left is over the questions of whether, and to what extent, spreading the wealth around is a proper function of government.

Mankiw starts with a brief overview of trends in income inequality in the United States. By all measures, the income distribution has changed radically in the past decennia. The share of income accruing to high income groups has increased dramatically and among them the share of the highest percentiles even more. The leading hypothesis to explain these trends refers to the development that because the growth in the supply of skilled workers has slowed, their wages have grown relative to those of the unskilled. The facts with regard to the distribution of the tax burden, however, make clear that the US does have a progressive tax system. An analysis with the best available data shows that average federal taxes rise steeply with income.

Mankiw then raises the question how the tax system should be designed. The traditional utilitarian approach asks how quickly marginal utility falls as income rises and how much people respond to the disincentive effects of redistributive tax policy. He confronts this with what he calls a Just Desert Theory. This theory admits that questions regarding utility functions and incentive effects may enter into the analysis, but they are the wrong place to start. Rather, we should start by asking whether people’s compensation reflects the contributions they make to society and how much they benefit from government actions.

Read the full address by Mankiw at:

http://www.economics.harvard.edu/files/faculty/40_Spreading%20the%20Wealth%20Around.pdf