Economen hebben de naam het zelden met elkaar eens te zijn. Wat betreft de economische effecten van ontslagwetgeving is er echter sprake van een grote mate van overeenstemming. Een overeenstemming die contrasteert met de maatschappelijke verdeeldheid op dit terrein. Economen gaan er vanuit dat, extreme vormen van ontslag(de)regulering daargelaten, de mate waarin binnen de OECD-landen de ontslagbescherming is geregeld van slechts geringe invloed is op het niveau van werkgelegenheid en werkloosheid. De uitwerking op de verdeling om een baan te vinden of getroffen te worden door (langdurige) werkloosheid is echter een heel andere. Hoe strikter de ontslagbescherming, hoe meer het werkloosheidsrisico geconcentreerd is bij een beperkt aantal groepen. Dit zijn de zgn. ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt, n.l. zij die geen of niet genoeg werkervaring in een vaste baan hebben om beschermd te zijn tegen ontslag. De OECD noemt in de Employment Outlook 2005, waarin een interessant hoofdstuk is gewijd aan de economische effecten van ontslagbescherming, dat vooral jongeren, migranten en vrouwen disproportioneel worden getroffen. Oudere werknemers van het mannelijk geslacht zijn de voornaamste profiteurs van ontslagregulering.
Zie hier de tegenstellingen tussen insiders en outsiders in een notendop. Deze verklaren de sterk uiteenlopende maatschappelijke posities. De vakbeweging die zich anders zo sterk maakt voor allerlei kwetsbare groepen met achterstanden op de arbeidsmarkt en bij wie de kreet ‘discriminatie!’ in dat geval voorin de mond bestorven ligt, geeft niet thuis als het aankomt op een eerlijker verdeling van werkloosheidskansen. Als ooit de economie in ons land weer inzakt (een zekerheid waarvan we alleen niet weten wanneer die gaat plaatsvinden), dan moeten we constateren dat de groepen die nu soms met zoveel pijn en moeite aan de slag worden geholpen straks waarschijnlijk weer als eerste op straat zullen staan. Per saldo zijn we dan weinig opgeschoten. Minister Donner heeft dan ook het economische gelijk aan zijn zijde met zijn recente voorstellen die neerkomen op enige versoepeling van het (in internationaal perspectief) vrij rigide Nederlandse ontslagrecht. Zijn voorstel bevat echter ook minder wenselijke elementen. Zo wordt weliswaar paal en perk gesteld aan de hoogte van ontslagvergoedingen, door deze te maximeren op in beginsel één jaarsalaris. Tegelijkertijd wordt het toekennen daarvan standaard bij een normaal ontslag. De vraag is welke schade er wordt geleden bij een ‘normaal’ ontslag, zodanig dat daar een vergoeding voor nodig is? Is niet de WW de vergoeding die alle werkenden opbrengen voor degenen die door ontslag getroffen op zoek moeten naar een nieuwe baan. Is niet het niveau daarvan vastgesteld op 75 procent van het laatst verdiende loon gedurende de eerste twee maanden en 70 procent daarna om een werkzoekende te prikkelen met enige spoed weer aan de slag te gaan? Nu iedereen voor een ontslagvergoeding in aanmerking komt, wordt het feitelijke niveau van de WW verhoogd. Het valt gemakkelijk in te zien dat personen van wie de kansen op de arbeidsmarkt goed zijn financieel beter kunnen worden van ontslag. Gemiddeld is de helft van de werklozen die in de WW komt na een jaar weer uitgestroomd, veelal naar een baan. Wie een half jaarsalaris heeft meegekregen van zijn vorige werkgever (wat niet overdreven als we ons realiseren dat de gemiddelde baanduur in Nederland zo rond de zeven jaar ligt) en na een jaar weer een gelijksoortige baan vindt, heeft dan gedurende dat jaar iets meer dan 70 procent van het laatst verdiende loon aan WW en 50 procent van het laatst verdiende loon aan ontslagvergoeding genoten. Dit komt dus neer op 120 procent van het laatstverdiende loon. Een salarisstijging van 20 procent.
Ik heb eerder het voorrecht gehad met de Kring van Kantonrechters te discussiëren over het nut van ontslagvergoedingen. Zij argumenteren dat iemand die ontslagen wordt in een nieuw bedrijf weer achter in de rij moet aansluiten en op zijn beurt moet wachten om in aanmerking te komen voor promotie en andere secundaire arbeidsvoorwaarden. Zie hier een ander botsend beeld. Enerzijds de jurist met een statische opvatting van de arbeidsmarkt die een ontslag beoordeeld aan de hand van de verworven rechten van een werknemer en de arbeidsmarkt ziet als een verdeelinstrument. Anderzijds de econoom die dynamiek en kansen ziet en weet dat een ontslag geen fatale gevolgen hoeft te hebben voor de positie van een werknemer op de arbeidsmarkt. Botsende visies, ze zijn kenmerkend voor het ontslagrecht. Het vraagstuk van de verdeling beheerst de discussie. Overigens had minister Donner in de vorige kabinetsperiode als minister van Justitie de kans het ontslagrecht te wijzigen, maar liever koos hij ervoor het zijn collega De Geus van SZW moeilijk te maken waardoor diens pogingen strandden. Nu is hijzelf aan zet; hopelijk weet hij voet bij stuk te houden en beter nog: het onzalige plan voor een standaard ontslagvergoeding dat nergens in de wereld voorkomt van tafel te halen.