In de talrijke bijdrages die verschijnen naar aanleiding van de kabinetsplannen voor komend jaar is er op sociaal-economisch terrein veel aandacht voor de per saldo nivellerende uitwerking op de inkomensverdeling. Het kabinet zelf ontkent een dergelijk effect en wijst erop dat het beleid juist goed zal uitpakken voor de middeninkomens. Dat vergt echter dan wel een verschuiving van perspectief naar eind 2010. Dat 2008 een jaar van nivellerend kabinetsbeleid wordt, is een onontkoombare conclusie. Zie het inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag en de hogere eigen bijdragen voor hogere inkomens in de AWBZ-zorg. Ook het alleen ‘repareren’ van het negatieve koopkrachtbeeld van minima is een nivellerende maatregel. Dan is er nog de beperking van de pensioenaftrek tot een inkomen van €185.000 en de verhoging van het eigenwoningforfait voor huizen met een WOZ-waarde van meer dan een miljoen euro. Hoewel hier alleen de zeer beperkte groep echt rijken wordt getroffen, is de teerling geworpen. Nu de principiële horde is genomen, is het nog maar een relatief kleine stap om de groep die wordt geconfronteerd met deze maatregelen langzaam te vergroten door de inkomensgrenzen stap voor stap te verlagen. Ook latere jaren dreigen nivellerend van karakter te worden. Wat er nog zit aan te komen o.b.v. het Coalitieakkoord zijn het inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting en de beide combinatiekortingen en een extra (‘Bos’-)belasting voor nieuwe 65-plussers met eigen inkomen van minstens 18.000 euro in 2010. De verschillende kinderkortingen en de kinderopvangkorting zijn al inkomensafhankelijk vorm gegeven (volgt u het aantal inkomensafhankelijke fiscale kortingen nog?).
Tot dusverre was er in Nederland een redelijk brede consensus wat betreft de inrichting van de verzorgingsstaat. Middengroepen moesten daaraan niet alleen bijdragen maar er ook van kunnen profiteren. Op die manier ontstaat er een breed maatschappelijk draagvlak, zo luidde de redenering. Het verklaart het inkomensonafhankelijke karakter van aow en kinderbijslag, de onbeperkte aftrek van pensioenbijdragen en hypotheeklasten, het beperkte gebruik van inkomens- en vermogenstoetsen. Aan dat beleid wordt nu stevig geknaagd.
Waarom nu al dat nivelleren. Zijn de inkomensverhoudingen in het verleden uit de hand gelopen? De recent verschenen CBS-publicatie Sociaaleconomische trends laat zien dat het met denivelleren de afgelopen jaren reuze meeviel; de inkomensverhoudingen zijn al jaren nagenoeg ongewijzigd. Er is dus geen noodzaak om ontwikkelingen uit het verleden te ‘corrigeren’, hoeveel van dergelijke retoriek ook over de vorige, zgn. neoliberale, kabinetten Balkenende is uitgestort. Markeert het aanbrengen van vele inkomensafhankelijke elementen in het belastingstelsel dan een omslag in de het denken over het soort verzorgingsstaat dat wordt gewenst? Het lijken naast ideologische ook vooral budgettaire motieven te zijn die politici naar een inkomensafhankelijke vormgeving doen grijpen om het EMU-saldo maar in de plus te houden. Wel is het zo dat in Angelsaksische landen de verzorgingsstaatelementen die er zijn sterk inkomensafhankelijk van karakter zijn. In deze landen geldt daarbij vooral het behoeftemotief: de overheid legt een bodem in het bestaan en wie meer heeft dan dit minimum wordt geacht zichzelf te redden. Terwijl in Nederland en andere Europese landen daarnaast ook het verzekeringsmotief geldt om verlies aan inkomsten te compenseren. Groot verschil daarbij is dat in de Angelsaksische landen de inkomensverdeling niet zo ineen gedrukt is als in ons land. Dat betekent dat de marginale druk in het afbouwtraject van de korting niet dusdanig oploopt dat de prikkel tot (meer) werken, scholen of ondernemen verdwijnt. In Nederland geldt dat vanaf een niveau van (afhankelijk van de huishoudsamenstelling) 110% à 130% van het minimumloon de marginale druk als gevolg van belasting- en premieheffing en het verlies van inkomensafhankelijke regelingen als de huursubsidie en inkomensafhankelijke fiscale kortingen zodanig oploopt dat een bruto loonstijging nauwelijks of geen of soms zelfs een vermindering van het netto besteedbaar inkomen oplevert. Dat verklaart de geringe motivatie van velen om de uitkering te verlaten, terwijl de banen voor het opscheppen liggen. De huidige maatregelen die inkomens in de middenklasse treffen, dragen er verder aan bij dat deze hoge marginale druk zich niet langer beperkt tot de onderkant van het loongebouw maar ook het hele middenstuk treft. Vroeger stonden er nog wel eens plaatjes in de SZW-begroting die dit inzichtelijk maakten. Tegenwoordig worden er wel enige woorden aan gewijd, maar wordt de problematiek nauwelijks inzichtelijk gemaakt.
Waar de afbouwtrajecten van de met onze arbeidskorting vergelijkbare earned income tax credit in de VS en de working family tax credit in het VK relatief weinig mensen treffen is in Nederland het afbouwtraject druk bevolkt met huishoudens die elke prikkel wordt ontnomen om in zichzelf te investeren of (meer) te gaan werken. We hebben aldus het slechtste van twee werelden: de inkomensafhankelijke elementen van de Angelsaksische verzorgingsstaten die het draagvlak voor de verzorgingsstaat bij de middenklasse uithollen en zorgen voor hoge marginale lasten én de uitgebreide arrangementen die zo kenmerkend zijn voor de Europese verzorgingsstaten en gepaard gaan met hoge uitgaven die worden gefinancierd met hoge lasten ook voor de middenklasse. En dan maar klagen dat er geen mensen te vinden zijn voor de bijna een kwart miljoen openstaande vacatures, terwijl anderhalf miljoen mensen in bijstand, WW en WAO zitten en miljoenen parttime werken voor wie een uitbreiding van de werkweek in financiële zin niets oplevert. De voorkeur voor vrije tijd wordt begrijpelijk als je uitrekent hoeveel (extra) werken oplevert.