Veel media doen alsof de economische crisis iets is wat uit de lucht komt vallen of inherent is aan het kapitalistische systeem dat we de afgelopen jaren te zeer hebben omarmd. Nu zijn conjunctuurbewegingen er altijd geweest in markteconomieën. Perioden van ongebreidelde voorspoed worden afgewisseld met groeivertragingen die noodzakelijk zijn om dat wat is scheefgegroeid weer recht te zetten. Hoe beter dit aanpassingsmechanisme zijn werk kan doen, des te eerder markten weer naar evenwicht tenderen en het groeipad naar boven kan worden hervat. Conjunctuurcycli zijn echter vaak het gevolg van (verkeerd getimed) overheidsbeleid. En dat geldt zeker voor het aanhouden van perioden van negatieve of geringe groei, zoals nu het geval is.
De afgelopen decennia hebben we het intellectuele faillissement mogen beleven van het marxisme en de maakbare samenleving. Helaas is dat laatste nog niet ten grave gedragen en zit bij veel beleidsmakers nog instinctief verstopt in hun handelen. Alle slechte ervaringen met overheidsinterventies ten spijt zijn beleidsmakers ook met deze crisis weer in alle valkuilen getrapt die economen de afgelopen jaren hebben geprobeerd dicht te gooien. Eerst werden de overheidsbestedingen massaal opgevoerd, wat er mede aan heeft bijgedragen dat we nu met grote tekorten zitten. Daarbij hebben we nauwelijks profijt gehad van deze extra uitgaven, die grotendeels consumptief zijn aangewend of om failliete banken overeind te houden. Nu zien we al enige tijd met name de Fed en in mindere mate de ECB trachten de conjunctuur te sturen via (forse) veranderingen in het monetaire beleid. Al dit beleid is tot falen gedoemd, sterker nog, de kans is groot dat het averechts zal uitpakken.
Op verreweg de meeste markten is overheidsinterventie inmiddels achterhaald en wordt niet geduld. De geldmarkt is een van de laatste markten waar dit nog wel het geval is, waar er zelfs om wordt gevraagd. Vaak wordt daarbij verwezen naar de vertrouwensfunctie die geld heeft in de maatschappij en dat zoiets belangrijks niet kan worden overgelaten aan private partijen. Wel is men zo handig zich daarbij op monetaristische principes te beroepen, die teruggaan op het intellectuele gedachtegoed van Milton Friedman. Met hem wordt onderkend dat verruiming van de geldhoeveelheid op termijn zal leiden tot meer inflatie. Monetaristen geven echter ook aan dat op korte termijn veel prijzen vast liggen en monetair beleid, soms krachtige, reële effecten kan hebben. De meeste monetaristen raden echter conjunctuurpolitiek met behulp van monetair beleid af, alleen al aangezien het voor de overheid onmogelijk is om de noodzakelijke dosis te bepalen en op het juiste moment in te zetten. Daar nu denken de dames en heren economen bij de Fed en de ECB heel anders over. Zij zien zich onder druk van de politiek geplaatst voor de opgave om de economie uit het slop te halen en weten dat monetair beleid een bijzonder krachtig instrument is. Gegeven de staat van de overheidsfinanciën is het momenteel ook het enige instrument dat voorhanden is.
Hoe slecht is echter het geheugen van beleidsmakers. Te ruim monetair beleid is één van de oorzaken van deze crisis. De overvloedige beschikbaarheid van geld heeft eraan bijgedragen dat allerlei investeringen zijn gedaan die geen economische realiteitswaarde bezaten en het best omschreven konden worden als speculatie. Het geld heeft zijn weg gezocht naar aandelen- en vastgoedmarkten, waar op basis van misplaatste verwachtingen enorme zeepbellen werden opgeblazen. Investeerders klopten zichzelf op de borst en kenden zich ruime bonussen toe. Toen het kaartenhuis instortte, was de rekening voor de staatskas.
Nu wordt via monetaire verruiming (‘quantitative easing’) getracht de ingestorte economie weer aan de praat te krijgen, met als klap op de vuurpijl de door de Fed aangekondigde verruiming van 600 miljard dollar (wat qua waarde overeenkomt met de omvang van de Nederlandse economie). Dit miskent dat geld moet worden verdiend in de reële economie, met de voortbrenging van goederen en diensten. Financiële diensten horen daar uiteraard ook bij, maar ook hiervoor moeten de wetten van vraag en aanbod gelden. Met andere woorden: ook de prijs van geld moet worden bepaald door vraag en aanbod. In de huidige verhoudingen lijkt bijna sprake van een revolutionair inzicht, maar het wordt al decennia gepropageerd door de Oostenrijkse school binnen het economische denken. In een keurige Nederlandse vertaling heeft het in Antwerpen gevestigde Murray Rothbard Instituut de inzichten hierover van de econoom naar wie het is genoemd voor een breed publiek toegankelijk gemaakt (http://rothbard.be/boeken).
Het is de overheid die de uitgifte van geld heeft gemonopoliseerd. En zoals elk monopolie vroeg of laat leidt tot misbruik, is dat ook hier het geval. Het machtsmisbruik van de overheid vertaalt zich in het optreden van inflatie. Het te ruimhartig uitgeven van geld ten opzichte van wat de economie op basis van de productie van goederen en diensten nodig heeft, leidt tot prijsstijgingen. Doordat niet iedereen in staat is op korte termijn de prijzen aan te passen, profiteren sommigen die dat wel kunnen van een monetaire verruiming. Degenen die dit niet kunnen, b.v. vanwege langlopende contractuele verplichtingen, betalen de prijs. De als gevolg hiervan ontstane onevenwichtigheden moeten, als ze te groot worden, vervolgens weer worden opgeruimd, b.v. via extra besparingen om vermogensverliezen te compenseren. Wat zich vertaalt in een periode van laagconjunctuur. Hoe groter de wanboel, des te langer de periode met lage groei.
Het is dit aanpassingsproces dat momenteel door overheidsingrijpen wordt vertraagd. Uit de wens de economie te sturen vloeit niet alleen de behoefte voort om het monetaire beleid te manipuleren, zoals we eerder zagen. Diezelfde wens ligt ten grondslag aan de behoefte de gevolgen van het eerdere falende ingrijpen te corrigeren. Degenen die in het verleden de grootste speculatieve risico’s hebben genomen, zitten nu ook met de grootste brokken. Het zijn niet alleen financiële instellingen die flink in de problemen zitten. Ook bepaalde landen hebben zichzelf en anderen voor de gek gehouden door hun financiële situatie te manipuleren en onderliggende zwaktes te maskeren. Ook hebben zij in goede tijden hun economieën niet aangepast, zodat bubbels konden voortwoekeren en starheden (op b.v. de arbeidsmarkt) bleven bestaan. De nasleep van deze bubbels, falend toezicht en de bestaande starheden leiden ertoe dat de gewenste aanpassingen niet of te langzaam tot stand komen. Door binnen het euro-gebied te kiezen voor de softe aanpak door falende landen de mogelijkheid te bieden een beroep te doen op een economisch vangnet, worden aanpassingsprocessen uitgesteld en hebben steeds meer landen in steeds grotere mate hulp nodig. Er ontstaat daardoor een vicieuze cirkel, waarin de landen die hun zaken op orde hebben steeds weer en steeds meer de zwakke broeders moeten bijspringen. Als ze eenmaal te hulp zijn geschoten, is er geen weg meer terug. Hun economieën raken onderling steeds verder geïntegreerd, waardoor de burgers in de landen die zich wel hebben aangepast de lasten mede dragen van diegenen die dat hebben geweigerd. Ook zullen supranationale instanties, zoals de Europese Commissie en de ECB, zich opwerpen als redder in nood en omwille van coördinatie taken en bevoegdheden naar zich toe trekken. Voor degene die gered moet worden, biedt dit extra mogelijkheden om noodzakelijke aanpassingslasten af te wentelen op anderen.
Welke lessen kunnen we uit het voorgaande trekken? In ieder geval drie:
• Een duidelijke les uit deze crisis zou moeten zijn dat er behoefte is aan een centrale bank met slechts één duidelijke doelstelling en dat is prijsstabiliteit. Vrij naar de keynesiaan Tinbergen weten we allang dat je met één instrument slechts één doelstelling kunt bedienen. Conjunctuurstabilisatie moet dan ook geen taak van een centrale bank zijn.
• Een valutagebied moet geen vangnetmechanisme hebben. Afstemming van beleid en elkaar te hulp schieten is niet nodig als iedereen een verstandig beleid voert door zich b.v. te houden aan de EMU-criteria. De roep om meer coördinatie maskeert de onwil om structurele hervormingen door te voeren en de eigen zaken op orde te brengen. Wie streeft naar evenwicht in de overheidsfinanciën en op de lopende rekening van de betalingsbalans (via b.v. een verantwoorde loonstijging) hoeft niet mee te gaan in een proces van steeds verdere beleidsafstemming.
• Op de zwakke broeders moet de aanpassingslast rusten. Het liefst al in perioden van hoogconjunctuur. Als dat niet lukt, dan zullen zij het gezamenlijke valutagebied moeten verlaten. Dit geldt ook op wereldwijde schaal. Duitsland en China hoeven hun eigen economieën niet aan te passen, zodat de VS kunnen meekomen. Zij moeten doen wat in hun landen op lange termijn (!) tot de hoogste groei leidt. Van FC Twente en PSV wordt ook niet gevraagd voor een zacht prijsje hun beste spelers over te doen aan minder presterende clubs of om af en toe in eigen doel te schieten om de competitie een beetje leuk te houden. China is hierin enigszins een geval apart. Het heeft geen vrij inwisselbare munt, wat wel zou moeten maar nu niet kan. Het land heeft n.l. zijn reserves belegt in dollars en dat is in het licht van de huidige omstandigheden een buitengewoon onverstandige keuze. Het op grote schaal bijdrukken van dollars, zoals dat nu gebeurt, zal er toe leiden dat deze munt steeds minder waard wordt en daarmee ook de enorme beleggingen hierin. Vandaar het Chinese verzet tegen een al te sterke revaluatie van de eigen munt. Het idee om terug te keren naar een vorm van gouden standaard, zoals onlangs geuit door Robert Zoellick van de Wereldbank, is daarom zo slecht nog niet, al lijkt het praktisch onuitvoerbaar. Een klassieke gouden standaard zorgt ervoor dat aanpassingen vanzelf tot stand komen en niet na te ver uit de hand gelopen onevenwichtigheden met bijbehorend gezichtsverlies. Het is een dergelijk mechanisme waar meer behoefte aan is, dan aan steeds meer coördinatie op wereld- of EU-niveau.