In de talrijke bijdrages die verschijnen naar aanleiding van de kabinetsplannen voor komend jaar is er op sociaal-economisch terrein veel aandacht voor de per saldo nivellerende uitwerking op de inkomensverdeling. Het kabinet zelf ontkent een dergelijk effect en wijst erop dat het beleid juist goed zal uitpakken voor de middeninkomens. Dat vergt echter dan wel een verschuiving van perspectief naar eind 2010. Dat 2008 een jaar van nivellerend kabinetsbeleid wordt, is een onontkoombare conclusie. Zie het inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag en de hogere eigen bijdragen voor hogere inkomens in de AWBZ-zorg. Ook het alleen ‘repareren’ van het negatieve koopkrachtbeeld van minima is een nivellerende maatregel. Dan is er nog de beperking van de pensioenaftrek tot een inkomen van €185.000 en de verhoging van het eigenwoningforfait voor huizen met een WOZ-waarde van meer dan een miljoen euro. Hoewel hier alleen de zeer beperkte groep echt rijken wordt getroffen, is de teerling geworpen. Nu de principiële horde is genomen, is het nog maar een relatief kleine stap om de groep die wordt geconfronteerd met deze maatregelen langzaam te vergroten door de inkomensgrenzen stap voor stap te verlagen. Ook latere jaren dreigen nivellerend van karakter te worden. Wat er nog zit aan te komen o.b.v. het Coalitieakkoord zijn het inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting en de beide combinatiekortingen en een extra (‘Bos’-)belasting voor nieuwe 65-plussers met eigen inkomen van minstens 18.000 euro in 2010. De verschillende kinderkortingen en de kinderopvangkorting zijn al inkomensafhankelijk vorm gegeven (volgt u het aantal inkomensafhankelijke fiscale kortingen nog?).
Tot dusverre was er in Nederland een redelijk brede consensus wat betreft de inrichting van de verzorgingsstaat. Middengroepen moesten daaraan niet alleen bijdragen maar er ook van kunnen profiteren. Op die manier ontstaat er een breed maatschappelijk draagvlak, zo luidde de redenering. Het verklaart het inkomensonafhankelijke karakter van aow en kinderbijslag, de onbeperkte aftrek van pensioenbijdragen en hypotheeklasten, het beperkte gebruik van inkomens- en vermogenstoetsen. Aan dat beleid wordt nu stevig geknaagd.
Waarom nu al dat nivelleren. Zijn de inkomensverhoudingen in het verleden uit de hand gelopen? De recent verschenen CBS-publicatie Sociaaleconomische trends laat zien dat het met denivelleren de afgelopen jaren reuze meeviel; de inkomensverhoudingen zijn al jaren nagenoeg ongewijzigd. Er is dus geen noodzaak om ontwikkelingen uit het verleden te ‘corrigeren’, hoeveel van dergelijke retoriek ook over de vorige, zgn. neoliberale, kabinetten Balkenende is uitgestort. Markeert het aanbrengen van vele inkomensafhankelijke elementen in het belastingstelsel dan een omslag in de het denken over het soort verzorgingsstaat dat wordt gewenst? Het lijken naast ideologische ook vooral budgettaire motieven te zijn die politici naar een inkomensafhankelijke vormgeving doen grijpen om het EMU-saldo maar in de plus te houden. Wel is het zo dat in Angelsaksische landen de verzorgingsstaatelementen die er zijn sterk inkomensafhankelijk van karakter zijn. In deze landen geldt daarbij vooral het behoeftemotief: de overheid legt een bodem in het bestaan en wie meer heeft dan dit minimum wordt geacht zichzelf te redden. Terwijl in Nederland en andere Europese landen daarnaast ook het verzekeringsmotief geldt om verlies aan inkomsten te compenseren. Groot verschil daarbij is dat in de Angelsaksische landen de inkomensverdeling niet zo ineen gedrukt is als in ons land. Dat betekent dat de marginale druk in het afbouwtraject van de korting niet dusdanig oploopt dat de prikkel tot (meer) werken, scholen of ondernemen verdwijnt. In Nederland geldt dat vanaf een niveau van (afhankelijk van de huishoudsamenstelling) 110% à 130% van het minimumloon de marginale druk als gevolg van belasting- en premieheffing en het verlies van inkomensafhankelijke regelingen als de huursubsidie en inkomensafhankelijke fiscale kortingen zodanig oploopt dat een bruto loonstijging nauwelijks of geen of soms zelfs een vermindering van het netto besteedbaar inkomen oplevert. Dat verklaart de geringe motivatie van velen om de uitkering te verlaten, terwijl de banen voor het opscheppen liggen. De huidige maatregelen die inkomens in de middenklasse treffen, dragen er verder aan bij dat deze hoge marginale druk zich niet langer beperkt tot de onderkant van het loongebouw maar ook het hele middenstuk treft. Vroeger stonden er nog wel eens plaatjes in de SZW-begroting die dit inzichtelijk maakten. Tegenwoordig worden er wel enige woorden aan gewijd, maar wordt de problematiek nauwelijks inzichtelijk gemaakt.
Waar de afbouwtrajecten van de met onze arbeidskorting vergelijkbare earned income tax credit in de VS en de working family tax credit in het VK relatief weinig mensen treffen is in Nederland het afbouwtraject druk bevolkt met huishoudens die elke prikkel wordt ontnomen om in zichzelf te investeren of (meer) te gaan werken. We hebben aldus het slechtste van twee werelden: de inkomensafhankelijke elementen van de Angelsaksische verzorgingsstaten die het draagvlak voor de verzorgingsstaat bij de middenklasse uithollen en zorgen voor hoge marginale lasten én de uitgebreide arrangementen die zo kenmerkend zijn voor de Europese verzorgingsstaten en gepaard gaan met hoge uitgaven die worden gefinancierd met hoge lasten ook voor de middenklasse. En dan maar klagen dat er geen mensen te vinden zijn voor de bijna een kwart miljoen openstaande vacatures, terwijl anderhalf miljoen mensen in bijstand, WW en WAO zitten en miljoenen parttime werken voor wie een uitbreiding van de werkweek in financiële zin niets oplevert. De voorkeur voor vrije tijd wordt begrijpelijk als je uitrekent hoeveel (extra) werken oplevert.
donderdag 27 september 2007
dinsdag 7 augustus 2007
Ontslag: over verdelen en beheersen
Economen hebben de naam het zelden met elkaar eens te zijn. Wat betreft de economische effecten van ontslagwetgeving is er echter sprake van een grote mate van overeenstemming. Een overeenstemming die contrasteert met de maatschappelijke verdeeldheid op dit terrein. Economen gaan er vanuit dat, extreme vormen van ontslag(de)regulering daargelaten, de mate waarin binnen de OECD-landen de ontslagbescherming is geregeld van slechts geringe invloed is op het niveau van werkgelegenheid en werkloosheid. De uitwerking op de verdeling om een baan te vinden of getroffen te worden door (langdurige) werkloosheid is echter een heel andere. Hoe strikter de ontslagbescherming, hoe meer het werkloosheidsrisico geconcentreerd is bij een beperkt aantal groepen. Dit zijn de zgn. ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt, n.l. zij die geen of niet genoeg werkervaring in een vaste baan hebben om beschermd te zijn tegen ontslag. De OECD noemt in de Employment Outlook 2005, waarin een interessant hoofdstuk is gewijd aan de economische effecten van ontslagbescherming, dat vooral jongeren, migranten en vrouwen disproportioneel worden getroffen. Oudere werknemers van het mannelijk geslacht zijn de voornaamste profiteurs van ontslagregulering.
Zie hier de tegenstellingen tussen insiders en outsiders in een notendop. Deze verklaren de sterk uiteenlopende maatschappelijke posities. De vakbeweging die zich anders zo sterk maakt voor allerlei kwetsbare groepen met achterstanden op de arbeidsmarkt en bij wie de kreet ‘discriminatie!’ in dat geval voorin de mond bestorven ligt, geeft niet thuis als het aankomt op een eerlijker verdeling van werkloosheidskansen. Als ooit de economie in ons land weer inzakt (een zekerheid waarvan we alleen niet weten wanneer die gaat plaatsvinden), dan moeten we constateren dat de groepen die nu soms met zoveel pijn en moeite aan de slag worden geholpen straks waarschijnlijk weer als eerste op straat zullen staan. Per saldo zijn we dan weinig opgeschoten. Minister Donner heeft dan ook het economische gelijk aan zijn zijde met zijn recente voorstellen die neerkomen op enige versoepeling van het (in internationaal perspectief) vrij rigide Nederlandse ontslagrecht. Zijn voorstel bevat echter ook minder wenselijke elementen. Zo wordt weliswaar paal en perk gesteld aan de hoogte van ontslagvergoedingen, door deze te maximeren op in beginsel één jaarsalaris. Tegelijkertijd wordt het toekennen daarvan standaard bij een normaal ontslag. De vraag is welke schade er wordt geleden bij een ‘normaal’ ontslag, zodanig dat daar een vergoeding voor nodig is? Is niet de WW de vergoeding die alle werkenden opbrengen voor degenen die door ontslag getroffen op zoek moeten naar een nieuwe baan. Is niet het niveau daarvan vastgesteld op 75 procent van het laatst verdiende loon gedurende de eerste twee maanden en 70 procent daarna om een werkzoekende te prikkelen met enige spoed weer aan de slag te gaan? Nu iedereen voor een ontslagvergoeding in aanmerking komt, wordt het feitelijke niveau van de WW verhoogd. Het valt gemakkelijk in te zien dat personen van wie de kansen op de arbeidsmarkt goed zijn financieel beter kunnen worden van ontslag. Gemiddeld is de helft van de werklozen die in de WW komt na een jaar weer uitgestroomd, veelal naar een baan. Wie een half jaarsalaris heeft meegekregen van zijn vorige werkgever (wat niet overdreven als we ons realiseren dat de gemiddelde baanduur in Nederland zo rond de zeven jaar ligt) en na een jaar weer een gelijksoortige baan vindt, heeft dan gedurende dat jaar iets meer dan 70 procent van het laatst verdiende loon aan WW en 50 procent van het laatst verdiende loon aan ontslagvergoeding genoten. Dit komt dus neer op 120 procent van het laatstverdiende loon. Een salarisstijging van 20 procent.
Ik heb eerder het voorrecht gehad met de Kring van Kantonrechters te discussiëren over het nut van ontslagvergoedingen. Zij argumenteren dat iemand die ontslagen wordt in een nieuw bedrijf weer achter in de rij moet aansluiten en op zijn beurt moet wachten om in aanmerking te komen voor promotie en andere secundaire arbeidsvoorwaarden. Zie hier een ander botsend beeld. Enerzijds de jurist met een statische opvatting van de arbeidsmarkt die een ontslag beoordeeld aan de hand van de verworven rechten van een werknemer en de arbeidsmarkt ziet als een verdeelinstrument. Anderzijds de econoom die dynamiek en kansen ziet en weet dat een ontslag geen fatale gevolgen hoeft te hebben voor de positie van een werknemer op de arbeidsmarkt. Botsende visies, ze zijn kenmerkend voor het ontslagrecht. Het vraagstuk van de verdeling beheerst de discussie. Overigens had minister Donner in de vorige kabinetsperiode als minister van Justitie de kans het ontslagrecht te wijzigen, maar liever koos hij ervoor het zijn collega De Geus van SZW moeilijk te maken waardoor diens pogingen strandden. Nu is hijzelf aan zet; hopelijk weet hij voet bij stuk te houden en beter nog: het onzalige plan voor een standaard ontslagvergoeding dat nergens in de wereld voorkomt van tafel te halen.
Zie hier de tegenstellingen tussen insiders en outsiders in een notendop. Deze verklaren de sterk uiteenlopende maatschappelijke posities. De vakbeweging die zich anders zo sterk maakt voor allerlei kwetsbare groepen met achterstanden op de arbeidsmarkt en bij wie de kreet ‘discriminatie!’ in dat geval voorin de mond bestorven ligt, geeft niet thuis als het aankomt op een eerlijker verdeling van werkloosheidskansen. Als ooit de economie in ons land weer inzakt (een zekerheid waarvan we alleen niet weten wanneer die gaat plaatsvinden), dan moeten we constateren dat de groepen die nu soms met zoveel pijn en moeite aan de slag worden geholpen straks waarschijnlijk weer als eerste op straat zullen staan. Per saldo zijn we dan weinig opgeschoten. Minister Donner heeft dan ook het economische gelijk aan zijn zijde met zijn recente voorstellen die neerkomen op enige versoepeling van het (in internationaal perspectief) vrij rigide Nederlandse ontslagrecht. Zijn voorstel bevat echter ook minder wenselijke elementen. Zo wordt weliswaar paal en perk gesteld aan de hoogte van ontslagvergoedingen, door deze te maximeren op in beginsel één jaarsalaris. Tegelijkertijd wordt het toekennen daarvan standaard bij een normaal ontslag. De vraag is welke schade er wordt geleden bij een ‘normaal’ ontslag, zodanig dat daar een vergoeding voor nodig is? Is niet de WW de vergoeding die alle werkenden opbrengen voor degenen die door ontslag getroffen op zoek moeten naar een nieuwe baan. Is niet het niveau daarvan vastgesteld op 75 procent van het laatst verdiende loon gedurende de eerste twee maanden en 70 procent daarna om een werkzoekende te prikkelen met enige spoed weer aan de slag te gaan? Nu iedereen voor een ontslagvergoeding in aanmerking komt, wordt het feitelijke niveau van de WW verhoogd. Het valt gemakkelijk in te zien dat personen van wie de kansen op de arbeidsmarkt goed zijn financieel beter kunnen worden van ontslag. Gemiddeld is de helft van de werklozen die in de WW komt na een jaar weer uitgestroomd, veelal naar een baan. Wie een half jaarsalaris heeft meegekregen van zijn vorige werkgever (wat niet overdreven als we ons realiseren dat de gemiddelde baanduur in Nederland zo rond de zeven jaar ligt) en na een jaar weer een gelijksoortige baan vindt, heeft dan gedurende dat jaar iets meer dan 70 procent van het laatst verdiende loon aan WW en 50 procent van het laatst verdiende loon aan ontslagvergoeding genoten. Dit komt dus neer op 120 procent van het laatstverdiende loon. Een salarisstijging van 20 procent.
Ik heb eerder het voorrecht gehad met de Kring van Kantonrechters te discussiëren over het nut van ontslagvergoedingen. Zij argumenteren dat iemand die ontslagen wordt in een nieuw bedrijf weer achter in de rij moet aansluiten en op zijn beurt moet wachten om in aanmerking te komen voor promotie en andere secundaire arbeidsvoorwaarden. Zie hier een ander botsend beeld. Enerzijds de jurist met een statische opvatting van de arbeidsmarkt die een ontslag beoordeeld aan de hand van de verworven rechten van een werknemer en de arbeidsmarkt ziet als een verdeelinstrument. Anderzijds de econoom die dynamiek en kansen ziet en weet dat een ontslag geen fatale gevolgen hoeft te hebben voor de positie van een werknemer op de arbeidsmarkt. Botsende visies, ze zijn kenmerkend voor het ontslagrecht. Het vraagstuk van de verdeling beheerst de discussie. Overigens had minister Donner in de vorige kabinetsperiode als minister van Justitie de kans het ontslagrecht te wijzigen, maar liever koos hij ervoor het zijn collega De Geus van SZW moeilijk te maken waardoor diens pogingen strandden. Nu is hijzelf aan zet; hopelijk weet hij voet bij stuk te houden en beter nog: het onzalige plan voor een standaard ontslagvergoeding dat nergens in de wereld voorkomt van tafel te halen.
woensdag 4 juli 2007
Progressieve belastingpolitiek
Binnen de PvdA gaan geluiden op voor een progressievere belastingpolitiek, geïnspireerd door het boek ‘Wie betaalt de staat? Pleidooi voor een progressieve belastingpolitiek’ van de Groningse hoogleraar overheidsfinanciën Flip de Kam. Daarmee zijn de ‘goede’ bedoelingen weer terug in een economisch beleid dat vooral stoelt op, noodzakelijkerwijs subjectieve, rechtvaardigheidsoverwegingen en wordt voorbijgegaan aan de vraag of een dergelijk beleid ook ‘werkt’. Deels vinden we deze opvattingen ook al terug in het regeerakkoord van het huidige kabinet. De tot nu toe inkomensonafhankelijke arbeidskorting en combinatiekorting worden inkomensafhankelijk gemaakt. Het betreft hier belastingvoordelen die ten gunste komen van werkenden om participatie te stimuleren. De redenering die hierbij wordt gehanteerd is dat ‘hogere inkomens’ deze faciliteiten niet nodig hebben om aan de slag te gaan. Afgezien van het feit dat in dit soort redeneringen hogere inkomens vaak verward worden met middeninkomens, ligt aan deze redenering een denkfout ten grondslag.
Belastingfaciliteiten speciaal voor werkenden komen in veel landen voor. Daarbij geldt vaak één van twee mogelijke motieven (je kunt namelijk niet met hetzelfde instrument allebei realiseren). Er is of sprake van armoedebestrijding of van participatiebevordering. Het laatste kan de gedaante aannemen van werkaanvaarding, maar ook van meer uren gaan werken of alles doen om promotie te maken door b.v. toch maar die meerjarige avondcursus te volgen. Waar dergelijke ‘in work benefits’ vooral zijn ingegeven door inkomenswaarborgmotieven wordt vaak voor een inkomensafhankelijke vormgeving gekozen. Immers, op die manier komt het belastingvoordeel terecht bij de groep die dit het meest nodig heeft. Een bekend voorbeeld is de Amerikaanse ‘earned income tax credit’ (EITC). Door het veelal ontbreken van een uitkeringsvangnet in de VS wordt beoogd werkenden met een laagbetaalde baan boven de armoedegrens te tillen. Hiermee zijn grote bedragen gemoeid, ook op individueel niveau. De inkomensafhankelijke vormgeving blijkt ertoe te leiden dat voor de werkenden als geheel de participatie niet of nauwelijks toeneemt. Werkenden blijken namelijk het aantal uren dat ze werken zodanig aan te passen dat ze in aanmerking komen voor het maximum van de EITC. Soortgelijke effecten op de arbeidsparticipatie worden gevonden in het VK. Dit soort effecten wordt daar voor lief genomen, omdat bevordering van de arbeidsparticipatie niet het primaire doel is van dit beleid. Dat ligt anders in Nederland. Ons uitgebreide sociaal vangnet met niet alleen in internationaal perspectief vrij riante uitkeringen kent ook nog eens een behoorlijke kop via allerlei inkomensafhankelijke regelingen, waarvan de huursubsidie de belangrijkste is.
Bij de Belastingherziening 2001 is de arbeidskorting geïntroduceerd om het optreden van de armoedeval te verzachten. Wat was n.l. de praktijk en is dat nog steeds? Door het verlies van de uitkering en allerlei inkomensafhankelijke voordeeltjes was de overgang van uitkering naar werk of van werk naar beter betaald werk nauwelijks financieel aantrekkelijk. In sommige gevallen was (en is nog steeds) zelfs sprake van een inkomensachteruitgang. Deze armoedeval maakt laagbetaald werk niet aantrekkelijk, hoezeer progressieve politici ons ook willen laten geloven dat mensen niet (alleen) op financiële prikkels reageren. Dat doen ze namelijk wel, zoals ook nog maar eens is gedocumenteerd door de Raad van Economisch Adviseurs (een club van vooraanstaande economen die de Tweede Kamer adviseert) in het advies Miljoenennota 2006. De (marginale) belastingtarieven zijn in Nederland heel hoog. Dit leidt ertoe dat goederen en diensten in Nederland relatief weinig via de markt lopen. Daardoor worden niet alleen veel bestaande activiteiten binnen het huishouden gedaan en veel werkgelegenheid misgelopen, maar droogt ook een bron van nieuwe diensten, goederen en markten op. Treffend illustreert de REA dit aan de hand van de grote aantallen doe-het-zelfzaken en –televisieprogramma’s. Economische studies laten volgens de REA het volgende zien:
· Hoge belastingen en regulering verklaren het verschil in arbeidsaanbod tussen EU en VS.
· Het verlagen van verstorende belastingen met een omvang van één procent BBP leidt tot een permanente groeitoename van tussen de 0,1 en 0,2 procentpunt per jaar. Dit lijkt weinig, maar verklaart wel het verschil in groei met de VS.
· Een progressief belastingstelsel ontmoedigt ondernemersactiviteiten.
Minister van Financiën en PvdA-partijleider Bos noemde bij het in ontvangst nemen van het boek van De Kam de grote verschillen in relatieve belastingdruk de grootste onrechtvaardigheid in ons inkomenspolitieke systeem. Een ‘veelverdiener’ houdt volgens hem van elke euro salarisverhoging 48 cent over, terwijl een alleenstaande ouder die vanuit de bijstand gaat werken slechts 10 cent overhoudt van een extra euro. Deze uitspraak klopt als je de bijstand, huursubsidie en gemeentelijke extraatjes voor mensen met een uitkering als salaris ziet. Je mag toch hopen dat de minister van Financiën verschil maakt tussen minder van de staat krijgen en meer loon verdienen en daarover belasting betalen. In het eerste geval komt het inkomen van de overheid, in het tweede is het zelf verdiend. Als we daar geen onderscheid meer tussen maken, dan staat de poort wagenwijd open naar het verder collectiviseren van onze economie door de greep van de staat op inkomen en vermogen steeds verder te verhogen. Wellicht dat dit een aantrekkelijk toekomstbeeld is voor nostalgisch links met goede herinneringen aan Marx en Lenin, voor een goed draaiende economie die voldoende welvaart produceert is dit een niet begaanbare weg.
Belastingfaciliteiten speciaal voor werkenden komen in veel landen voor. Daarbij geldt vaak één van twee mogelijke motieven (je kunt namelijk niet met hetzelfde instrument allebei realiseren). Er is of sprake van armoedebestrijding of van participatiebevordering. Het laatste kan de gedaante aannemen van werkaanvaarding, maar ook van meer uren gaan werken of alles doen om promotie te maken door b.v. toch maar die meerjarige avondcursus te volgen. Waar dergelijke ‘in work benefits’ vooral zijn ingegeven door inkomenswaarborgmotieven wordt vaak voor een inkomensafhankelijke vormgeving gekozen. Immers, op die manier komt het belastingvoordeel terecht bij de groep die dit het meest nodig heeft. Een bekend voorbeeld is de Amerikaanse ‘earned income tax credit’ (EITC). Door het veelal ontbreken van een uitkeringsvangnet in de VS wordt beoogd werkenden met een laagbetaalde baan boven de armoedegrens te tillen. Hiermee zijn grote bedragen gemoeid, ook op individueel niveau. De inkomensafhankelijke vormgeving blijkt ertoe te leiden dat voor de werkenden als geheel de participatie niet of nauwelijks toeneemt. Werkenden blijken namelijk het aantal uren dat ze werken zodanig aan te passen dat ze in aanmerking komen voor het maximum van de EITC. Soortgelijke effecten op de arbeidsparticipatie worden gevonden in het VK. Dit soort effecten wordt daar voor lief genomen, omdat bevordering van de arbeidsparticipatie niet het primaire doel is van dit beleid. Dat ligt anders in Nederland. Ons uitgebreide sociaal vangnet met niet alleen in internationaal perspectief vrij riante uitkeringen kent ook nog eens een behoorlijke kop via allerlei inkomensafhankelijke regelingen, waarvan de huursubsidie de belangrijkste is.
Bij de Belastingherziening 2001 is de arbeidskorting geïntroduceerd om het optreden van de armoedeval te verzachten. Wat was n.l. de praktijk en is dat nog steeds? Door het verlies van de uitkering en allerlei inkomensafhankelijke voordeeltjes was de overgang van uitkering naar werk of van werk naar beter betaald werk nauwelijks financieel aantrekkelijk. In sommige gevallen was (en is nog steeds) zelfs sprake van een inkomensachteruitgang. Deze armoedeval maakt laagbetaald werk niet aantrekkelijk, hoezeer progressieve politici ons ook willen laten geloven dat mensen niet (alleen) op financiële prikkels reageren. Dat doen ze namelijk wel, zoals ook nog maar eens is gedocumenteerd door de Raad van Economisch Adviseurs (een club van vooraanstaande economen die de Tweede Kamer adviseert) in het advies Miljoenennota 2006. De (marginale) belastingtarieven zijn in Nederland heel hoog. Dit leidt ertoe dat goederen en diensten in Nederland relatief weinig via de markt lopen. Daardoor worden niet alleen veel bestaande activiteiten binnen het huishouden gedaan en veel werkgelegenheid misgelopen, maar droogt ook een bron van nieuwe diensten, goederen en markten op. Treffend illustreert de REA dit aan de hand van de grote aantallen doe-het-zelfzaken en –televisieprogramma’s. Economische studies laten volgens de REA het volgende zien:
· Hoge belastingen en regulering verklaren het verschil in arbeidsaanbod tussen EU en VS.
· Het verlagen van verstorende belastingen met een omvang van één procent BBP leidt tot een permanente groeitoename van tussen de 0,1 en 0,2 procentpunt per jaar. Dit lijkt weinig, maar verklaart wel het verschil in groei met de VS.
· Een progressief belastingstelsel ontmoedigt ondernemersactiviteiten.
Minister van Financiën en PvdA-partijleider Bos noemde bij het in ontvangst nemen van het boek van De Kam de grote verschillen in relatieve belastingdruk de grootste onrechtvaardigheid in ons inkomenspolitieke systeem. Een ‘veelverdiener’ houdt volgens hem van elke euro salarisverhoging 48 cent over, terwijl een alleenstaande ouder die vanuit de bijstand gaat werken slechts 10 cent overhoudt van een extra euro. Deze uitspraak klopt als je de bijstand, huursubsidie en gemeentelijke extraatjes voor mensen met een uitkering als salaris ziet. Je mag toch hopen dat de minister van Financiën verschil maakt tussen minder van de staat krijgen en meer loon verdienen en daarover belasting betalen. In het eerste geval komt het inkomen van de overheid, in het tweede is het zelf verdiend. Als we daar geen onderscheid meer tussen maken, dan staat de poort wagenwijd open naar het verder collectiviseren van onze economie door de greep van de staat op inkomen en vermogen steeds verder te verhogen. Wellicht dat dit een aantrekkelijk toekomstbeeld is voor nostalgisch links met goede herinneringen aan Marx en Lenin, voor een goed draaiende economie die voldoende welvaart produceert is dit een niet begaanbare weg.
donderdag 31 mei 2007
Kennismigratie
Voorstanders van open grenzen voor arbeidsmigranten lijken met name een sterk verhaal te hebben als zij een pleidooi houden voor een ruimere toelating van hoog opgeleide vaklieden waar in Nederland een tekort aan is. Deze zgn. kenniswerkers voegen in financiële termen meer toe aan de verzorgingsstaat dan dat ze er profijt van hebben. Bovendien is er veelal geen sprake van permanente vestiging en daaruit voortvloeiende vervolgmigratie in het kader van gezinsvorming en –completering. Kortom wat is er op tegen om de grenzen wagenwijd open te zetten en ruim baan te geven aan de komst van zogeheten kennismigranten? Nederland kan zich dan bovendien (weer) het predicaat kosmopolitisch en vooruitstrevend aanmeten.
In de eerste plaats de huidige regeling voor kennismigranten. Deze hanteert alleen een loongrens als toelatingscriterium. Daar boven wordt nauwelijks getoetst of iemand met zijn/haar kennis een nuttige toevoeging is. Om een bekend voorbeeld aan de praktijk te ontlenen: betaal je nieuwe kok in het chinees-indische specialiteitenrestaurant een bruto salaris van iets meer dan €45000 en hij of zij kan het vliegtuig naar Schiphol nemen en krijgt geen strobreed in de weg gelegd om als kok te beginnen. Uiteraard moet je dan zo iemand het betreffende bedrag ook betalen, maar wat belet je om vervolgens deze persoon geld te vragen als bijdrage aan huisvesting, andere zaken en bovenal hulp bij het krijgen van een arbeidsvergunning? Kortom, deze regeling is weliswaar eenvoudig uitvoerbaar, maar nodigt uit tot frauduleus gedrag.
Laten we ons eens verplaatsen in de potentiële kennismigrant. Waarom zou deze persoon kiezen voor Nederland? Niet omdat de universiteiten hier zo hoog staan aangeschreven. De hoogst geplaatste Nederlandse universiteit op de bekende en daardoor veel gebruikte internationale Shanghai-ranglijst (let op de naam) komen we pas tegen op de 40e plaats (Universiteit van Utrecht), Leiden staat 72e. De andere Nederlandse universiteiten staan (net) niet in de top 100. Deze ranglijst wordt gedomineerd door Amerikaanse universiteiten. Kortom, voor toponderzoek moet je niet in Nederland zijn.
Wellicht kun je hier dan wel veel geld verdienen en kan het een motief zijn voor hoogopgeleiden om hun kennis hier te gelde te maken. Helaas, de Nederlandse loonverdeling behoort tot de meest gelijkmatige ter wereld met heel weinig uitschieters naar boven (ondanks dat sommigen anders willen doen geloven). Vanaf een niveau van €50.000 draag je 52 cent van elke verdiende euro af aan belastingen. Daar krijg je ook het nodige voor terug, zoals goede en toegankelijke gezondheidszorg, een behoorlijk hoge uitkering bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, ruimte voor pensioenopbouw, tegemoetkomingen in de kosten voor kinderen, kinderopvang etc. Tegelijkertijd (of juist daarom) is die overheid ook overbelast. Je mag achteraan sluiten in de file, het openbaar vervoer is gebrekkig, huisvesting moeizaam verkrijgbaar en in een overvol land leunen veel mensen zonder duidelijke gebreken op de staat om in hun onderhoud te voorzien terwijl ze dat met een beetje inspanning best zelf zouden kunnen. Kortom veel geld verdienen of een hoge kwaliteit van leven is er in Nederland ook niet bij.
Het zijn dus rationele afwegingen en niet de vermeend xenofobe houding van de Nederlandse bevolking of administratieve belemmeringen die buitenlandse kenniswerkers weerhouden zich hier te vestigen. Dezelfde redenen kunnen verklaren waarom anderen hier wel naar toe komen. De gemakkelijke toegang tot de verschillende arrangementen van de verzorgingsstaat (gezondheidszorg, uitkeringen) zijn een belangrijk motief voor vestiging in Nederland (of in vergelijkbare EU-landen). Het grote beroep dat hierop wordt gedaan door oude en nieuwe migranten verklaart dat migratie de Nederlandse samenleving zowel op de korte als de lange termijn alleen maar geld kost. Het potentieel aan mensen dat omwille van juist deze redenen de stap zou kunnen zetten loopt in de miljarden. Versoepeling van de eisen voor kennismigranten geeft hen veeleer een extra mogelijkheid om binnen te komen, zonder dat het degenen helpt die echt een toegevoegde waarde zouden kunnen hebben. Daarvoor is nodig dat we excellentie meer gaan belonen in onze maatschappij en wat minder nadruk gaan leggen op economische gelijkheid.
In de eerste plaats de huidige regeling voor kennismigranten. Deze hanteert alleen een loongrens als toelatingscriterium. Daar boven wordt nauwelijks getoetst of iemand met zijn/haar kennis een nuttige toevoeging is. Om een bekend voorbeeld aan de praktijk te ontlenen: betaal je nieuwe kok in het chinees-indische specialiteitenrestaurant een bruto salaris van iets meer dan €45000 en hij of zij kan het vliegtuig naar Schiphol nemen en krijgt geen strobreed in de weg gelegd om als kok te beginnen. Uiteraard moet je dan zo iemand het betreffende bedrag ook betalen, maar wat belet je om vervolgens deze persoon geld te vragen als bijdrage aan huisvesting, andere zaken en bovenal hulp bij het krijgen van een arbeidsvergunning? Kortom, deze regeling is weliswaar eenvoudig uitvoerbaar, maar nodigt uit tot frauduleus gedrag.
Laten we ons eens verplaatsen in de potentiële kennismigrant. Waarom zou deze persoon kiezen voor Nederland? Niet omdat de universiteiten hier zo hoog staan aangeschreven. De hoogst geplaatste Nederlandse universiteit op de bekende en daardoor veel gebruikte internationale Shanghai-ranglijst (let op de naam) komen we pas tegen op de 40e plaats (Universiteit van Utrecht), Leiden staat 72e. De andere Nederlandse universiteiten staan (net) niet in de top 100. Deze ranglijst wordt gedomineerd door Amerikaanse universiteiten. Kortom, voor toponderzoek moet je niet in Nederland zijn.
Wellicht kun je hier dan wel veel geld verdienen en kan het een motief zijn voor hoogopgeleiden om hun kennis hier te gelde te maken. Helaas, de Nederlandse loonverdeling behoort tot de meest gelijkmatige ter wereld met heel weinig uitschieters naar boven (ondanks dat sommigen anders willen doen geloven). Vanaf een niveau van €50.000 draag je 52 cent van elke verdiende euro af aan belastingen. Daar krijg je ook het nodige voor terug, zoals goede en toegankelijke gezondheidszorg, een behoorlijk hoge uitkering bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, ruimte voor pensioenopbouw, tegemoetkomingen in de kosten voor kinderen, kinderopvang etc. Tegelijkertijd (of juist daarom) is die overheid ook overbelast. Je mag achteraan sluiten in de file, het openbaar vervoer is gebrekkig, huisvesting moeizaam verkrijgbaar en in een overvol land leunen veel mensen zonder duidelijke gebreken op de staat om in hun onderhoud te voorzien terwijl ze dat met een beetje inspanning best zelf zouden kunnen. Kortom veel geld verdienen of een hoge kwaliteit van leven is er in Nederland ook niet bij.
Het zijn dus rationele afwegingen en niet de vermeend xenofobe houding van de Nederlandse bevolking of administratieve belemmeringen die buitenlandse kenniswerkers weerhouden zich hier te vestigen. Dezelfde redenen kunnen verklaren waarom anderen hier wel naar toe komen. De gemakkelijke toegang tot de verschillende arrangementen van de verzorgingsstaat (gezondheidszorg, uitkeringen) zijn een belangrijk motief voor vestiging in Nederland (of in vergelijkbare EU-landen). Het grote beroep dat hierop wordt gedaan door oude en nieuwe migranten verklaart dat migratie de Nederlandse samenleving zowel op de korte als de lange termijn alleen maar geld kost. Het potentieel aan mensen dat omwille van juist deze redenen de stap zou kunnen zetten loopt in de miljarden. Versoepeling van de eisen voor kennismigranten geeft hen veeleer een extra mogelijkheid om binnen te komen, zonder dat het degenen helpt die echt een toegevoegde waarde zouden kunnen hebben. Daarvoor is nodig dat we excellentie meer gaan belonen in onze maatschappij en wat minder nadruk gaan leggen op economische gelijkheid.
dinsdag 8 mei 2007
Naar binnen gekeerd?
In het hoofdredactioneel commentaar van 6 mei 2007 gaat NRC Handelsblad in op de situatie in Nederland vijf jaar na de moord op Pim Fortuyn. “Waar heeft de revolte van ‘Pim‘ nu toe geleid? Door Fortuyn heeft Nederland sterk de blik naar binnen gekeerd en zich achter de nationale grenzen teruggetrokken. Sombere, emotionele, en soms overspannen geluiden over het mislukken van de integratie, de verloedering van de samenleving en het behoud van de Nederlandse cultuur zijn het publieke domein gaan beheersen.”
Deze geluiden worden de laatste tijd vaker gehoord. Inderdaad we gaan minder als een dominee door de wereld om anderen op hun falen en morele tekortkomingen te wijzen. Bij elke andere maatstaf is Nederland echter de afgelopen vijf jaren internationaal meer ‘open’ geworden. Het aandeel van immigranten is verder toegenomen als percentage van de bevolking, en dat geldt ook voor het percentages moslims. Vergeleken met andere EU-landen neemt Nederland een veel meer dan evenredig aantal asielzoekers op en dat aantal is, i.t.t. verreweg de meeste andere EU-landen, stijgende. De Europese samenwerking is verder geïntensiveerd. We geven veel meer geld uit aan ontwikkelingssamenwerking. Nederlandse troepen zijn met duizenden actief over de eigen landsgrenzen. Import en export zijn sneller gegroeid dan het BBP. En dat Nederland is naar binnen gekeerd?
Het is duidelijk dat achter de constatering van het commentaar in NRC geen analyse schuil gaat die op feiten en/of cijfers is gebaseerd. De schrijver heeft slechts moeten constateren dat de steun voor het naïeve wereldbeeld, zoals dat door velen werd gehanteerd in de politiek correcte jaren voor het ‘opstaan’ van de figuur Fortuyn, niet meer door iedereen in de weldenkende goegemeente wordt onderschreven (nadat een groot deel van de gewone bevolking er al lang afstand van had genomen, zo dezen het al hadden onderschreven, en nog eens flink uithaalde in het referendum rond de Europese grondwet). Toch is het wereldbeeld dat steekt achter het commentaar in NRC nog steeds dominant onder politici en bestuurders. Dat verklaart ook de afstraffing die velen van hen de afgelopen jaren hebben ondergaan bij verkiezingen voor diverse gremia. Er over klagen dat “sombere, emotionele, en soms overspannen geluiden over het mislukken van de integratie, de verloedering van de samenleving en het behoud van de Nederlandse cultuur” het publieke domein zijn gaan beheersen, staat gelijk aan het stenigen van de boodschapper. Vijf jaar na Fortuyn zijn de problemen in de samenleving nog steeds dezelfde en moeten we constateren dat aan het wegnemen daarvan nog maar weinig écht is gedaan.
Deze geluiden worden de laatste tijd vaker gehoord. Inderdaad we gaan minder als een dominee door de wereld om anderen op hun falen en morele tekortkomingen te wijzen. Bij elke andere maatstaf is Nederland echter de afgelopen vijf jaren internationaal meer ‘open’ geworden. Het aandeel van immigranten is verder toegenomen als percentage van de bevolking, en dat geldt ook voor het percentages moslims. Vergeleken met andere EU-landen neemt Nederland een veel meer dan evenredig aantal asielzoekers op en dat aantal is, i.t.t. verreweg de meeste andere EU-landen, stijgende. De Europese samenwerking is verder geïntensiveerd. We geven veel meer geld uit aan ontwikkelingssamenwerking. Nederlandse troepen zijn met duizenden actief over de eigen landsgrenzen. Import en export zijn sneller gegroeid dan het BBP. En dat Nederland is naar binnen gekeerd?
Het is duidelijk dat achter de constatering van het commentaar in NRC geen analyse schuil gaat die op feiten en/of cijfers is gebaseerd. De schrijver heeft slechts moeten constateren dat de steun voor het naïeve wereldbeeld, zoals dat door velen werd gehanteerd in de politiek correcte jaren voor het ‘opstaan’ van de figuur Fortuyn, niet meer door iedereen in de weldenkende goegemeente wordt onderschreven (nadat een groot deel van de gewone bevolking er al lang afstand van had genomen, zo dezen het al hadden onderschreven, en nog eens flink uithaalde in het referendum rond de Europese grondwet). Toch is het wereldbeeld dat steekt achter het commentaar in NRC nog steeds dominant onder politici en bestuurders. Dat verklaart ook de afstraffing die velen van hen de afgelopen jaren hebben ondergaan bij verkiezingen voor diverse gremia. Er over klagen dat “sombere, emotionele, en soms overspannen geluiden over het mislukken van de integratie, de verloedering van de samenleving en het behoud van de Nederlandse cultuur” het publieke domein zijn gaan beheersen, staat gelijk aan het stenigen van de boodschapper. Vijf jaar na Fortuyn zijn de problemen in de samenleving nog steeds dezelfde en moeten we constateren dat aan het wegnemen daarvan nog maar weinig écht is gedaan.
dinsdag 24 april 2007
Wijkaanpak werkt cliëntelisme in de hand
Het kabinet Balkenende IV heeft besloten flink geld te ‘investeren’ in de wijken. Gaandeweg is het besef doorgedrongen dat hier de wortel van alle kwaad ligt. Waren het niet de mensen in de vaak oude, verpauperende stadswijken die massaal hun heil zochten bij eerst Pim Fortuijn en later de SP? Re(a)gerend in de gebruikelijke reflex is er meteen de portemonnee getrokken en gekozen voor een grootschalige aanpak waarbij weinig onderscheid wordt gemaakt naar lokale omstandigheden (‘one size fits all’.). Gemeenten buitelden vervolgens over elkaar heen om maar met zoveel mogelijk wijken op het lijstje probleemwijken te komen dat door het Ministerie van VROM werd samengesteld. Dat is een merkwaardige reactie. In de aanloop naar de vorig jaar gehouden raadsverkiezingen werd zelden het geluid gehoord uit kringen van het gemeentebestuur dat een bepaalde stad werd geteisterd door zoveel problemen dat het de gemeente boven het hoofd groeide en de hulp moest worden ingeroepen van het Rijk. Nu er plotseling geld te verdelen valt ligt dat kennelijk anders. Nog merkwaardiger is dat de gemeenten, die er zelf een janboel van hebben gemaakt, kennelijk in staat worden geacht wijken weer boven jan te brengen. In verreweg de meeste steden in Nederland is de PvdA de constante factor in het bestuur. Onder aanvoering van deze partij hebben gemeenten zich in de afgelopen decennia massaal gestort op goedkope woningbouw en het pamperen van als zwak beschouwde burgers. Zij die het zich konden veroorloven zijn zo snel mogelijk vertrokken naar ruime voorsteden met veel groen en weinig overlast. De achterblijvers hebben dikwijls hun nood geklaagd, maar werden weggezet als racisten die een belemmering vormden voor het gestalte geven van het ideaal van de multiculturele samenleving. Van de weeromstuit zijn zij nu ineens de groep die door het stadsbestuur wordt doodgeknuffeld. Hun huizen deugen niet, dus worden die massaal afgebroken en vervangen door nieuwbouw. In de nieuw ontstane wijken zullen alle problemen zijn opgelost.
Waar hebben we dat eerder gehoord? Bij de grootschalige stadsvernieuwing in de jaren tachtig en negentig. Deze gaf vaak het laatste zetje om de bestaande sociale structuur in een wijk definitief de nek om te draaien. In die zin is de wijkaanpak van dit kabinet dan ook de oude stadsvernieuwing in een nieuw jasje. De achterliggende gedachte is dezelfde: de overheid zal u verheffen tot een betere burger. Die overheid handelt echter vaak niet zo snel en heeft wel heel erg veel op haar bordje liggen. Met het doorlopen van bouwprocedures is zo een paar jaar gemoeid. Dan valt te verwachten dat sommige buurtbewoners zelf maar alvast beginnen. Helaas niet met het renoveren van hun eigendommen. Veel gehoorde klacht tijdens de rellen in Ondiep begin dit jaar was dat de gemeente niet meer wilde investeren in de wijk, omdat de huizen over een paar jaar toch tegen de vlakte gingen. Dan is het niet zo gek dat bepaalde bewoners zich ook niet meer eigenaar voelen van de publieke ruimte, zeker daar waar het gezag voortdurend onzichtbaar is en de brutalen ongestraft anderen kunnen terroriseren tot de bom barst. En die barstte.
Hoe gaat het nu verder? Om het beeld te schetsen: onlangs zat ik in de trein van Utrecht naar Den Haag. Een man in strak Armanipak en met dure zonnebril zat tegenover mij met zijn mobiele telefoon aan zijn oor geplakt. Hij voerde te luid verschillende gesprekken waaruit mij al gauw duidelijk werd dat hij werkzaam was in de consultancy. Zijn firma had nu het oog laten vallen op de miljoenen die beschikbaar zijn voor de wijkaanpak. Door de telefoon werd de strategie nog eens doorgenomen voor het gesprek dat ging volgen in Den Haag met ambtenaren over het verdelen van de geld. Vervolgens zullen er uitgebreide plannen verschijnen in glossy folders, die volstaan met goede intenties. Strekking van dit alles is dat als het Rijk maar wil betalen het allemaal goed komt. Gaat dat werken? Nee! Kijk naar de stadsvernieuwingsgebieden die gerenoveerd zijn in de jaren tachtig. Ze zijn al weer flink aan het verpauperen, omdat er teveel goedkope woningen staan en de wijken sociaal gezien als los zand aan elkaar hangen. Wie zijn er beter van geworden? Consultants, aannemers en zij die erin slagen op slimme wijze zich toegang te verschaffen tot de subsidiepotten. Een voorbeeld hiervan zijn de bedrijven op het Utrechtse industrieterrein Overvecht. Omdat hun bedrijventerrein dezelfde naam draagt als de nabijgelegen ‘probleemwijk’ weten ze zich volop verzekerd van aandacht en geld. Weinig mensen uit de wijk Overvecht zijn echter werkzaam op het industrieterrein Overvecht, dat gunstig ligt aan de ring Utrecht en door een brede vierbaansweg en een groenstrook wordt gescheiden van de gelijknamige wijk. De straten zien er tiptop uit en de auto’s glimmen in de showroom en op de parkeerplaats voor werknemers. Deze bedrijven hebben een ingang gekregen via welke ze hun wensenlijstjes bij bestuurders kunnen neerleggen. Voor de wijk doet het niet veel, voor het selecte clubje dat profiteert wel. De wijkaanpak werkt dan ook cliëntelisme in de hand.
Hoe moet het dan? Door aan te sluiten bij de wensen en mogelijkheden van de bewoners in een bepaalde wijk. Onder hen zijn er velen die er al jaren wonen en verknocht zijn aan hun plekje. Zeg niet ‘je wijk deugt niet en wordt over 5 jaar afgebroken’, maar zeg ‘dit is jouw wijk en wij zullen je helpen om er iets van te maken’. Dat betekent dat de politie optreedt tegen overlast, dat de plantsoenendienst en de reiniging normaal hun werk doen en dat betekent bovenal dat mensen het recht krijgen hun woning in eigendom te verwerven. Veel van wat zich afspeelt op wijkniveau onttrekt zich aan het oog van de overheid. Dit soort wijken gonst van illegale activiteiten, zwartwerk en ruilhandel, waarvan het tijd is ze in een meer legale richting om te buigen. Niets maakt zoveel initiatief en creativiteit los dan dat mensen beseffen dat iets van hun zelf is en ze voor zichzelf bezig zijn. Wie iets verder fietst dan Ondiep en in Utrecht-Oost rondkijkt in Wittevrouwen ziet alleen maar bouwsteigers en hoort hamergeklop. Vijftien jaar terug was dit nog een achterstandswijk, waar een groot aantal panden op de nominatie stond om te worden gesloopt. ’s Ochtends als de mensen naar hun werk gaan, worden de opengevallen parkeerplekken ingenomen door busjes van aannemers. Prachtwijken ontstaan pas daar als mensen niet bij de hand worden genomen, maar hun handen vrij hebben voor het aanpakken van hun eigen leefomgeving.
Waar hebben we dat eerder gehoord? Bij de grootschalige stadsvernieuwing in de jaren tachtig en negentig. Deze gaf vaak het laatste zetje om de bestaande sociale structuur in een wijk definitief de nek om te draaien. In die zin is de wijkaanpak van dit kabinet dan ook de oude stadsvernieuwing in een nieuw jasje. De achterliggende gedachte is dezelfde: de overheid zal u verheffen tot een betere burger. Die overheid handelt echter vaak niet zo snel en heeft wel heel erg veel op haar bordje liggen. Met het doorlopen van bouwprocedures is zo een paar jaar gemoeid. Dan valt te verwachten dat sommige buurtbewoners zelf maar alvast beginnen. Helaas niet met het renoveren van hun eigendommen. Veel gehoorde klacht tijdens de rellen in Ondiep begin dit jaar was dat de gemeente niet meer wilde investeren in de wijk, omdat de huizen over een paar jaar toch tegen de vlakte gingen. Dan is het niet zo gek dat bepaalde bewoners zich ook niet meer eigenaar voelen van de publieke ruimte, zeker daar waar het gezag voortdurend onzichtbaar is en de brutalen ongestraft anderen kunnen terroriseren tot de bom barst. En die barstte.
Hoe gaat het nu verder? Om het beeld te schetsen: onlangs zat ik in de trein van Utrecht naar Den Haag. Een man in strak Armanipak en met dure zonnebril zat tegenover mij met zijn mobiele telefoon aan zijn oor geplakt. Hij voerde te luid verschillende gesprekken waaruit mij al gauw duidelijk werd dat hij werkzaam was in de consultancy. Zijn firma had nu het oog laten vallen op de miljoenen die beschikbaar zijn voor de wijkaanpak. Door de telefoon werd de strategie nog eens doorgenomen voor het gesprek dat ging volgen in Den Haag met ambtenaren over het verdelen van de geld. Vervolgens zullen er uitgebreide plannen verschijnen in glossy folders, die volstaan met goede intenties. Strekking van dit alles is dat als het Rijk maar wil betalen het allemaal goed komt. Gaat dat werken? Nee! Kijk naar de stadsvernieuwingsgebieden die gerenoveerd zijn in de jaren tachtig. Ze zijn al weer flink aan het verpauperen, omdat er teveel goedkope woningen staan en de wijken sociaal gezien als los zand aan elkaar hangen. Wie zijn er beter van geworden? Consultants, aannemers en zij die erin slagen op slimme wijze zich toegang te verschaffen tot de subsidiepotten. Een voorbeeld hiervan zijn de bedrijven op het Utrechtse industrieterrein Overvecht. Omdat hun bedrijventerrein dezelfde naam draagt als de nabijgelegen ‘probleemwijk’ weten ze zich volop verzekerd van aandacht en geld. Weinig mensen uit de wijk Overvecht zijn echter werkzaam op het industrieterrein Overvecht, dat gunstig ligt aan de ring Utrecht en door een brede vierbaansweg en een groenstrook wordt gescheiden van de gelijknamige wijk. De straten zien er tiptop uit en de auto’s glimmen in de showroom en op de parkeerplaats voor werknemers. Deze bedrijven hebben een ingang gekregen via welke ze hun wensenlijstjes bij bestuurders kunnen neerleggen. Voor de wijk doet het niet veel, voor het selecte clubje dat profiteert wel. De wijkaanpak werkt dan ook cliëntelisme in de hand.
Hoe moet het dan? Door aan te sluiten bij de wensen en mogelijkheden van de bewoners in een bepaalde wijk. Onder hen zijn er velen die er al jaren wonen en verknocht zijn aan hun plekje. Zeg niet ‘je wijk deugt niet en wordt over 5 jaar afgebroken’, maar zeg ‘dit is jouw wijk en wij zullen je helpen om er iets van te maken’. Dat betekent dat de politie optreedt tegen overlast, dat de plantsoenendienst en de reiniging normaal hun werk doen en dat betekent bovenal dat mensen het recht krijgen hun woning in eigendom te verwerven. Veel van wat zich afspeelt op wijkniveau onttrekt zich aan het oog van de overheid. Dit soort wijken gonst van illegale activiteiten, zwartwerk en ruilhandel, waarvan het tijd is ze in een meer legale richting om te buigen. Niets maakt zoveel initiatief en creativiteit los dan dat mensen beseffen dat iets van hun zelf is en ze voor zichzelf bezig zijn. Wie iets verder fietst dan Ondiep en in Utrecht-Oost rondkijkt in Wittevrouwen ziet alleen maar bouwsteigers en hoort hamergeklop. Vijftien jaar terug was dit nog een achterstandswijk, waar een groot aantal panden op de nominatie stond om te worden gesloopt. ’s Ochtends als de mensen naar hun werk gaan, worden de opengevallen parkeerplekken ingenomen door busjes van aannemers. Prachtwijken ontstaan pas daar als mensen niet bij de hand worden genomen, maar hun handen vrij hebben voor het aanpakken van hun eigen leefomgeving.
Abonneren op:
Posts (Atom)