De ‘nieuwe economie’ aan het begin van deze eeuw beloofde een tijdperk in te luiden van onophoudelijke groei. De economie was zo veranderd dat recessies tot het verleden behoorden en anders was er wel de stuurmanskunst van de (monetaire) autoriteiten. Nu beweren sommigen dat er een periode is aangebroken van aanhoudende negatieve groei en alleen de overheid ons kan redden, met name door flink geld uit te geven. Beide gedachten laten zien dat het doen van economische voorspellingen vaak neerkomt op het extrapoleren van de huidige situatie. Conjunctuuromslagen worden vaak niet voorzien. Een andere neiging is om te denken dat oude wetmatigheden niet langer gelden. Uitzonderlijke tijden als het huidige tijdsgewricht vereisen uitzonderlijke maatregelen. De vraag is wat is nu economisch gezien wijs beleid?
Wat moeten we niet doen:
· Opvoeren van de overheidsbestedingen. Dit jaagt de tekorten op tot grote hoogte en voert het beslag dat de overheid legt op de economie op. Via belastingheffing zullen de huidige uitgaven ooit weer moeten worden gedekt. Volgens de nu opgeheven Raad van Economisch Adviseurs in zijn advies bij de Miljoenennota 2006 leidt het verlagen van verstorende belastingen met een omvang van één procent BBP tot een permanente groeitoename van tussen de 0,1 en 0,2 procentpunt per jaar. Dat lijkt weinig maar gecumuleerd over meerdere jaren is het voldoende om het verschil tussen koplopers en achterblijvers qua economische prestaties te verklaren. Het is dan ook wonderlijk om sommige van deze adviseurs nu te horen pleiten voor meer uitgaven en hogere tekorten. Hoge belastingen verstikken de economie en remmen ondernemerschap en innovatie. Elke extra overheidsbesteding moet op z’n eigen merites worden beoordeeld en moet achterwege blijven als dit economisch niets oplevert. Zelfs al zou meer geld uitgeven een goed idee zijn, dan geldt nog steeds dat voordat de overheid een grootscheeps ‘investeringsprogramma’ heeft opgetuigd de conjunctuur al weer kan zijn omgeslagen. De Duitse econoom Sinn betitelde extra overheidsuitgaven vorig jaar als strovuren, die opflakkeren en daarna weer snel uitdoven. Een bedrag van €5 miljard aan extra uitgaven komt overeen met 1%-punt van het BBP en zet dus nauwelijks zoden aan de dijk terwijl het de openbare financiën wel ontregelt. Dat laatste komt mede doordat als gevolg van de werking van ‘automatische stabilisatoren’ de overheidsuitgaven in een recessie min of meer autonoom al sterk stijgen.
· Nationaliseren van financiële instellingen. De overheid moet niet de aandelen verwerven van financiële instellingen en zich al helemaal niet bemoeien met de bedrijfsvoering. Extra stortingen van aandelenkapitaal verdwijnen in de bodemloze put van de afschrijvingen op slechte leningen. Dat staatseigendom geen garantie is voor een goede bedrijfsvoering bewijzen de NS en Prorail. Het ontbreken van marktpartijen is een belangrijke verklaring voor het recente falen van organisaties als Orbis, Philadelphia, Meavita, Woonbron, IJsselmeerziekenhuizen etc. met vaak prominente politici als toezichthouders.
· Bemoeien met de beloningsverhoudingen in bedrijven. Beloning is een zaak van werkgevers en werknemers en hun vertegenwoordigers. Prestatiebeloning en dus ook bonussen zijn een nuttig beloningsinstrument. Excessen uit het verleden zijn vooral toe te schrijven aan onevenwichtige krachtsverhoudingen tussen aandeelhouders en raad van bestuur. Jaloeziewetgeving is net zo kortzichtig als veel beloningspakketten dat zijn.
Wat kunnen we wel doen:
· Betere regels die adequaat gehandhaafd worden en herstel van normen en waarden. De huidige crisis kent, net als zovele in het verleden, vooral monetaire oorzaken. Door een te ruim monetair beleid in met name de VS zijn luchtbellen ontstaan op verschillende vermogensmarkten, die uiteindelijk zijn geknapt. Slechte regels en een gebrekkige handhaving daarvan alsmede agressief, puur op korte termijnwinst gericht gedrag van marktpartijen gaven het beslissende zetje. Het toont enerzijds de kracht van het marktmechanisme, anderzijds de noodzaak dit in goede banen te leiden. Het in G20-verband afspreken van nieuwe spelregels is daarom een goed initiatief, net als het overdenken van de rol van IMF en Wereldbank.
· Beperk je tot het saneren van de financiële sector. Overheidsbeleid dat probeert de vraag op gang te houden richt zich op symptoombestrijding. Hoe moreel laakbaar het ook is, banken moeten worden verlost van hun waardeloze activa. Failliet laten gaan is in de huidige omstandigheden helaas niet mogelijk. Autoriteiten hebben jarenlang de andere kant op gekeken en kunnen zich het niet veroorloven om nu niet in te grijpen. Anderzijds geldt: beperk je ook tot de financiële sector en laat voor de rest een recessie zijn sanerende (en in die zin heilzame) werk doen.
· Bevorder het aanpassingsvermogen. Hoe sneller de financiële sector is gesaneerd des te eerder kan de economie zich herstellen. Maatregelen die dit aanpassingsvermogen vergroten zijn dan ook zeer welkom. In Nederland gaat het dan om het verlagen van de te hoge ontslagkosten, geen deeltijd-WW dat personeel vasthoudt in kansloze banen, bestrijden van de armoedeval etc. Internationaal betekent dat vooral het openhouden van wereldhandelsstromen. Het inzakken van de internationale handel vormt een enorme bedreiging en lijkt er op dit moment aan bij te dragen dat de recessie zich verdiept en qua tijdsduur zal verlengen. Autoriteiten die over elkaar heen buitelen om stimuleringspakketten aan de man te brengen, kunnen zich veel beter richten op het nu eindelijk voltooien van de Doha-ronde en het verminderen van belemmeringen voor de wereldhandel. Ook het besluit van de EU om exportsubsidies voor landbouwproducten in ere te herstellen is buitengewoon schadelijk en wentelt de recessie af op ontwikkelingslanden.
Recessies zijn in het verleden vaker benut voor het doorvoeren van structurele hervormingen. Doordat van de nood een deugd werd gemaakt, staan we er nu veel beter voor. Recessies zijn onvermijdelijk, goed beleid is echter een keuze.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten