woensdag 1 september 2010

CPB-studie ‘The Netherlands of 2040’

Voorspellen is moeilijk, zeker als het de toekomst betreft, zo weten we allemaal. Periodiek doet het Centraal Planbureau (CPB) een poging om via een aantal scenario’s mogelijke toekomstbeelden te schetsen voor met name de economische situatie in ons land. Ditmaal staat het Nederland van 2040 centraal. Basis voor de vier gehanteerde scenario’s vormen de dimensies ‘mensen’ en ‘steden’, waarop twee variaties worden aangebracht. Deze variaties hebben betrekking op twee basale onzekerheden op deze beide dimensies:
  1. Is wat betreft de economische productie sprake van een wereldwijd specialisatiepatroon of vindt deze vooral zoveel mogelijk lokaal plaats?
  2. Worden steden groter of kleiner?
 Tezamen leveren deze variaties in vier kwadranten even zoveel scenario’s op. Elk scenario wordt met een fantasievolle Engelstalige naam gekarakteriseerd. In de scenario’s is er veel aandacht voor technologische ontwikkeling (van ict naar bio- en nanotechnologie). Dit lijkt me terecht, evenals de noties dat deze van doorslaggevend belang is op productie en productiviteit en dat de overheid deze ontwikkeling weinig kan sturen en maar beter kan meeliften op de onderliggende stroom.

Enigszins gesimplificeerd gaat het dus om of er de komende dertig jaar een wereldwijde specialisatie van economische productieprocessen plaatsvindt of dat er sprake is van een ontwikkeling richting meer autarkie en in de tweede plaats welke de rol is die de steden in dit specialisatieproces spelen. De eerste kwestie lijkt mij niet erg relevant, aangezien de loop van de geschiedenis er steeds eentje is geweest richting specialisatie. Welke schaal daarbij hoort (wereldwijd of in blokken dus Europees) kan men over twisten, maar een stap terug in economische zin naar meer lokale productie lijkt me niet verenigbaar met een toename van de welvaart. Specialisatie en de bijbehorende schaalvoordelen zijn juist een belangrijke oorzaak van de toename van de welvaart na de protectionistische jaren dertig en de verwoestende wereldoorlog waarin de wereld verdeeld was en van vrijhandel geen sprake was. Ook een Europees blok dat zich afsluit van de wereld lijkt me niet erg waarschijnlijk. Dit zal zeker tegenreacties uitlokken van andere partijen en ondermijnt het (potentieel voor) welvaartsniveau. Wat betreft de tweede kwestie lijkt de omvang van steden meer een uitkomst van het economische proces dan een sturende factor. In de CPB-studie hangt de krimp of groei van steden heel sterk af van technologische ontwikkeling. De vraag waarom steden groter of kleiner zouden worden kan m.i. niet los worden gezien van het economische proces dat gaande is en is daarom geen exogene variabele die zich los hiervan ontwikkelt. Steden die aan het ‘boomen’ zijn trekken extra bedrijvigheid aan en kunnen in een zelfversterkend proces geraken. Dat erkent ook de studie, zonder daar echter conclusies aan te verbinden Deze dimensie lijkt me dan ook in hoge mate overbodig.

Het voorgaande leidt er dan ook toe dat de scenario’s onvoldoende onderscheidend zijn. De gehanteerde dimensies zorgen daarvoor. Het CPB weet zowel theoretisch als empirisch onvoldoende aannemelijk te maken waarom nu juist deze twee dimensies zo cruciaal zijn voor de toekomstige ontwikkeling. Specialisatie wordt als wel/niet autarkie bezien en stedelijke ontwikkeling als wel of niet wonen op het platteland (of in de stad), terwijl talrijke tussenvormen mogelijk zijn. Als de boodschap van de studie is dat de maakbaarheid van de toekomstige economische situatie beperkt is, dan is dat prima. Voor de rest slaagt deze studie er onvoldoende in om aannemelijk te maken waar we in de toekomst ons geld mee verdienen en hoe de overheid hier beleidsmatig op in moet spelen. En dat waren toch de oorspronkelijke doelstellingen van deze hele onderneming.

Geen opmerkingen: